MAANDAG 25 APRIL 1921. 151 vestigend, maar ik weet niet of de andere heeren die opvatting ook deelen. Ik zou 't liefst zien, dat deze maatregel bij aan neming op de ambtenaren en werklieden over de geheele lijn werd toegepast, opdat wij later niet booren, dat deze of gene er buiten gevallen is, omdat hij niet onder het gemeente- personeel werd gerangschikt. De heer van der Lip. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd, omdat ik er prijs op stel met een enkel woord mijn stem in deze belangrijke zaak te motiveeren. Mijn standpunt in deze zaak verschilt van dat van mijne collega's, maar aangezien het gewoonte is dat, wanneer slechts één van de Wethouders een afwijkende meening heeft, daarvan geen melding gemaakt wordt in het praeadvies, is in dit praeadvies ook van mijne afwijkende meening geen gewag gemaakt. Ik ben tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders en dus voor het toekennen van premievrij weduwen- en weezenpensioen. Het toekennen van premievrij pensioen is, gelijk de heer Heemskerk reeds heeft opgemerkt, niets anders dan een verhooging van jaarwedde. Het premievrij pensioen is reeds toegekend door het Rijk, door verschillende provinciale besturen en door verreweg de meeste groote gemeenten. Ik zeg opzettelijk niet: door ruim 200 gemeenten. Het aantal komt er minder op aan. Men zou er immers dadelijk tegenover kunnen stellen, dat er dan nog 900 gemeenten zijn waar het nog niet ingevoerd is. Maar tot dezen maatregel zijn wel overgegaan de meeste groote gemeenten, ook dus de gemeenten, die met Leiden op één lijn staan. Nu zou er voor ons slechts één reden kunnen zijn waarom wij dat voorbeeld niet zouden volgen, namelijk dat wij zouden kunnen zeggen: onze jaarwedden zijn hooger dan die in die andere plaatsen. Dan zou men terecht kunnen zeggen: of het nu komt uit de lengte of uit de breedte, het komt op hetzelfde neder; elders geeft men lagere jaarwedden en premievrij pensioenmaar hier zijn de jaarwedden hooger. Dit is echter niet het gevalwij geven geen hoogere loonen dan andere groote gemeenten. Wanneer wij nu dit voordeel niet toekennen aan onze ambtenaren en werklieden, dan zal dit naar mijne meening, in tweeërlei opzicht verkeerd werken. Vooreerst dat dan ons personeel niet meer met opgewektheid zijn werk zal doen, daar het zich miskend zal gevoelenmen zal gaan mokken, omdat men achtergesteld wordt bij collega's elders. En verder omdat wij de gevolgen ervan zullen ondervinden bij eventueele vacatures. Komen er vacatures, dan zullen wij ondervinden dat onze jaarwedden niet staan op het peil van dat in andere gemeenten. Dit zijn in het kort de redenen waarom ik in Burgemeester en Wethouders het standpunt heb ingenomen, dat ook bij ons premievrij pensioen moest worden ingevoerd, en waarom ik dus straks ook zal stemmen voor het amendement van den heer Heemskerk c.s. De heer van der Pot. M. d. V. De verwachting, waarmede ik mij zoo straks naar deze vergadering begeven heb, is in tweeërlei opzicht beschaamd. Ik had verwacht een betrekkelijk onaangename discussie en een geringe kans, maar toch een kans dat het praeadvies van Burgemeester en Wethouders zou worden aangenomen. Ik ben het echter geheel eens met den heer van Stralen; na de redevoering van den beer de Lange gehoord te hebben acht ik de kans op aanneming van het praeadvies vrijwel uitgesloten. Aan den anderen kant constateer ik met erkentelijkheid, dat de discussie hierover zeer zakelijk en voor mij volstrekt niet onaangenaam is gevoerd. Niet dat ik van den Raad ge woon ben dat hij mij onaangenaam behandelt; integendeel, ik heb niet de minste reden mij daarover te beklagenmaar ik zeg dit omdat ik meende, dat een element van onaange naamheid kon gelegen zijn in hetgeen mij van andere zijde al vriendschappelijk was gezegd, namelijk dat men meende dat Burgemeester en Wethouders hier een praeadvies uit brachten in strijd met vroeger hunnerzijds opgewekte ver wachtingen. Ik heb mij nog eens ernstig afgevraagd, of ik aan die opgewekte verwachtingen deel kon gehad hebben. Üp grond van hetgeen ik daarover heb kunnen nazien en hetgeen hier over heden is gezegd meen ik tot de conclusie te kunnen komen, dat ik daaraan niet schuldig kan staan. Ik meen noch in persoonlijke gesprekken met ambtenaren hierover noch ook in hetgeen ik in den Raad gezegd heb tot het op wekken van die verwachtingen aanleiding te hebben gegeven. Ik ben mij niet anders bewust dan dat ik in den Raad op de desbetreffende vragen nooit iets anders gezegd heb dan dat het praeadvies er nog niet was omdat ik niet wist hoe aan dit voorstel te verbinden een voorstel tot dekking, en dat ik mede daarom hierover in moeilijkheid zat, omdat er nog ver schillende onzekere factoren waren, die bij de beoordeeling van den financieelen toestand in het oog gehouden moesten worden. Maar ik heb daarbij niet gezegd ik kan dat ook niet gezegd hebben, omdat ik nooit de vaste overtuiging heb ge had, dat het premievrij pensioen inderdaad komen moest dat Burgemeester en Wethouders het voornemen koesterden het voor te stellen. Aan den anderen kant geef ik toe, dat ik ook niet van bet begin af van meening ben geweest, dat het praeadvies moest luiden zooals het nu luidt. Ik heb bij mij zelf altijd twyfel gevoeld, wat men zal kunnen begrypen, omdat men zal moeten erkennen, dat het uitbrengen van een praeadvies in den vorm, waarin dat is gebeurd, voor Burge meester en Wethouders een zeer onaangename zijde had. De heer Knuttel heeft het oogenblik, waarop wij met dit praeadvies zijn gekomen, een zeer ongelukkig oogenblik ge noemd. Ik meende, dat het juist tegelijk in behandeling moest worden gebracht met het voorstel, dat straks aan de orde komt en dat strekt om verschillende voorname posten van de begrooting voor 1921 op het niveau van het oogenblik te brengen. Ik was van oordeel en dat is ook de reden waarom het praeadvies niet eerder is gekomen, en daarvoor draag ik gaarne de volle verantwoordelijkheid dat Burge meester en Wethouders in elk geval verplicht waren om, hoe de beslissing ook mocht uitvallen, aan den Raad duide lijk te doen zien hoe de zaak stond, welke de gevolgen zouden zijn, niet alleen wat betreft het bedrag, dat het premievrij pensioen zou kosten, maar ook de gevolgen voor de begrooting. Nu is er gezegd, dat op den post Hoofdelijke Omslag een bedrag wordt uitgespaard, en dat is volkomen waar, maar, als dit premievrij pensioen wordt toegestaan, zal het bedrag, waarmede die post verlaagd zal kunnen worden, al is het op zichzelf niet onbelangrijk, toch veel lager zijn dan het moest zijn, wil men niet genoodzaakt zijn den Hoofdelijken Omslag nog hooger op te voeren dan die nu is. DaUis de reden waarom de meerderheid van Burgemeester en Wet houders, toen het ten slotte tot een praeadvies moest komen, het niet heeft aangedurfd het voor dit jaar in een toestem menden zin te doen luiden. Wij hebben ons afgevraagd: zijn de omstandigheden van dien aard, is het vooruitzicht, dat het belastingjaar 19211922 biedt, er naar om aan het gemeentepersoneel te geven een generale loonsverhooging van 5 °/o met een maximum van f 120.Daarop komt ten slotte het premievrij pensioen neer, want het is niet anders dan een incidenteele loonsverhooging. Nu kan het zijn, dat ik in dit opzicht te pessimistisch ben, ofschoon ik niet kan toegeven, dat ik in het algemeen een te pessimistische natuur heb, maar ik zie de naaste toekomst op dit punt zeer donker in. In de eerste plaats verwacht ik een zeer belangrijken achter uitgang van het belastbaar inkomen, welke zich vooral zal doen gevoelen bij den middenstand, die bij het ontbreken van een groot aantal inkomens, welke nog boven die van den middenstand liggen, in een gemeente als Leiden voor een belangrijk deel in de belastingen bijdraagt. Het is waar, de middenstand heeft schijnbaar over 1920 dooreengenomen, uitzonderingen daargelaten, nog vrij goede zaken gemaakt, maar de in het najaar gekomen prijsdaling zal onmiskenbaar haar invloed op de balansen en daarmede op het belastbaar inkomen, dat straks als maatstaf voor de belasting 19211922 zal dienst doen, doen gelden. Gesteld echter al, dat er ge vallen zijn en die zijn er gelukkig ook nog onder de middenstanders, waarbij die omstandigheden zich niet voor doen, dan zal toch ongetwijfeld de belasting onder veel ongunstiger omstandigheden worden opgebracht dan met die over het loopende jaar het geval is. Wat de arbeidersklasse betreft, de tweede belangrijke groep, die een belangrijk bedrag in den Hoofdelijken Omslag bijdraagt, is het niet geheel aldus. Vermoedelijk zal het belastbaar inkomen van de arbeidersklasse als geheel met het aanstaande belastingjaar nog wat grooter zijn dan in het tegenwoordige belastingjaar. De loonsverhoogingen zijn voor een groot deel gekomen in den loop van het jaar 1919 en in het begin van 1920, zoodat zij pas in het aanstaande belastingjaar haar invloed doen gelden. Daarom onderstel ik, dat de arbeidersklasse als geheel een hooger belastbaar inkomen heeft, al kan ik niet nagaan in hoeverre werkloosheid en het ophouden van ver schillende inkomsten een invloed naar de andere richting zullen uitoefenen. Maar ook daarbij veronderstellende het gunstigste geval, het geval van de arbeiders, die voortdurend aan het werk zijn gebleven en nog blijven en die een loonsverhooging hebben genoten voor een deel in 1919 en in 1920, dan zal men hierop moeten letten dat, waar aan den anderen kant het belastbaar inkomen van de andere groepen is gedaald, het bedrag, dat opgebracht moet worden door de arbeiders, zal moeten stijgen en dat dus, onafhankelijk van alle andere factoren en aannemende dat de behoeften, die te dekken zijn, gelijk blijven, door de arbeiders een hooger bedrag aan be lasting moet worden betaald dan in het afgeloopen jaar het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 17