130
MAANDAG 11 APRIL 1921.
U zegt dat dit niet aan de orde is. Dus de vischverkoop
blijft bestaan? Als u dat dan maar zegt.
De Voorzitter. Aan de orde is het voorstel van Burge
meester en Wethouders om het tijdelijk Levensmiddelenbedrijf
op te heffen. Dat kan men gaan bestrijden, doch het moet
vervolgeus in stemming komen om te weten, hoe de meerder
heid van de Raadsleden er over denkt.
Mevrouw DubbeldemanTrago. M. d. V. Visch is toch
wel degelijk een levensmiddel en de vraag, hoe het nu voor
taan met deu vischverkoop van gemeentewege zal gaan, is
bij dit punt toch wel aan de orde. Ik zou gaarne de toezegging
van Burgemeester en Wethouders willen hebben dat dit be
drijf niet opgeheven wordt.
De Voorzitter. Het voorstel van Burgemeester en Wet
houders is om het tijdelijk Levensmiddelenbedrijf op te heffen.
Dat kan men bestrijden maar er behoeft niet van alles bijge
haald te worden.
Wanneer beslist wordt, dat het Levensmiddelenbedrijf niet
opgeheven zal worden, dan zullen wij verder zien wat er
gebeuren moet.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Het ligt niet aan ons, dat
wij de zaak niet begrijpen.
Ik heb bij de stukken zien liggen de verordening, ten
aanzien waarvan Burgemeester en Wethouders thans de in
trekking voorstellen, maar, zooals het voorstel van Burge
meester en Wethouders daar ligt, wordt voorgesteld om het
tijdelijk Levensmiddelenbedrijf op te heffen, en nu zal elk
gezond Leidenaar, die zijn hersenen bij elkander heeft, daaruit
de conclusie trekken, dat daaronder ook valt de verkoop van
visch en desnoods ook de verkoop van vleesch. Indien even
wel op dit oogenblik door den Voorzitter wordt gezegd, dat
bij aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders die beide dingen er buiten blijven, moeten wij aan
nemen, dat dan alleen de verordening zal worden ingetrokken,
voorzoover zij betrekking heeft op de levering van brood,
kruidenierswaren, zeep enz.
Mijnheer de Voorzitter! De heer Huurman zegt wel, dat
dat in het Ingekomen Stuk no. 107 staat, maar er is nog de
politiek. Als wij dit laten passeeren en geen duidelijke toe
zegging van Burgemeester en Wethouders krijgen, zou het
wel eens kunnen gebeuren, dat men morgen zeide: de Raad
heeft besloten het geheele Levensmiddelenbedrijf op te heffen,
wij eindigen dus ook met den verkoop van visch, flanel, enz.
De Voorzitter. Dat moet apart in den Raad komen.
De heer Dubbeldeman. Ik vind Mijnheer de Voorzitter,
dat gij u van de bestrijding van ons denkbeeld betreffende
de oprichting van een permanent Levensmiddelenbedrijf wel
wat al te gemakkelijk hebt afgemaakt. Gij behoeft daartegen
niet zoo'n bezwaar te hebben, want het voorbeeld van den
schoenenverkoop door de coöperatie «Vooruit" toont aan, dat
het mogelijk is, dat de Leidenaars hun schoenen 20, 25 en
soms wel 30% goedkooper krijgen dan dat het geval is ge
weest 18 dagen geleden. Ik kan met cijfers aantoonen
ik wil die ook aan Burgemeester en Wethouders verstrekken,
zoodat zij het dan zelf kunnen constateeren dat dan zelfs
het bedrijf nog mogelijk is.
De Voorzitter. Daarmede hebben wij niets te maken.
De heer Dubbeldeman. Het kan zijn, dat gij er niets mede
te maken hebt, maar wy hebben er veel mede te maken,
want er wordt voorgesteld het Levensmiddelenbedrijf op te
heffen en wij staan juist op het standpunt, dat het Levens
middelenbedrijf van een tijdelijke in een blijvende instelling
moet worden omgezet. De oogen van de gemeenschap moeten
er voortdurend op gericht zijn, dat de consumenten door de
grossiers en winkeliers niet uitgemergeld worden. De ge
meente heeft er voor te waken, dat geen woekerprijzen worden
gevraagd. Gij behoeft dat niet meer te erkennen, nadat de
Burgemeester er herhaaldelijk zijn afkeuring over uitgespro
ken heeft, dat de winkelstand in de oorlogsjaren zijn taak
minder goed heeft begrepen en niet anders heeft gedaan
dan naar zich toe halen wat er naar zich toe te halen viel.
Die winkelstand is sindsdien niets veranderd. Ik behoor er
zelf toe en daarom weet ik het zoo goed. Wij kunnen het
niet aan de moraliteit van die menschen overlaten. De ge
meenschap moet er voor waken. Wij geven jaarlijks drie ton
uit voor een politiecorps om te zorgen, dat 'er niet gestolen
en ingebroken wordt, maar zou dan de gemeenschap niet
tot taak hebben te voorkomen, dat de afnemers van de massa
artikelen door de fabrikanten, grossiers en winkeliers worden
gebrandschat? Is dat geen diefstal? Als gij u eens wilt gaan
bewegen in de kringen der arbeiders, dan zullen dezen u dat
wel aan het verstand brengen.
Wat wij vragen is niet uitschakeling van den winkelstand
op dit standpunt staan wij niet; wij gaan niet kunst
matig iets naar den bliksem helpen maar, als de gemeente
had gezorgd, dat er een of twee gemeentewinkels in de levens
middelenbranche waren geweest, zou de toestand van de
arbeidersklasse niet zoo ongunstig zijn geweest als thans het
geval is.
Een stap in de goede richting zou het zijn, indien gebeurde
hetgeen de heer van Stralen heeft gevraagd, n.I. dat gezorgd
zou worden, dat de bakkers van gemeentewege goedkoop en
deugdelijk meel kregen. Er is op gewezen, dat de gemeente
dat zou kunnen doen door met andere gemeenten in overleg
te treden; zij zou dan op de beurs of in het buitenland dat
meel bij groote massa's kunnen koopen, hetgeen dit voordeel
zou medebrengen, dat de vele grossiers, die thans op kosten
van de consumenten leven, werden uitgeschakeld. Dit zou
voor de arbeiders een groote besparing geven. Is het van
ons onredelijk, als wij aan de gemeenschap dien eisch stellen
Absoluut niet en ik acht het de taak van het College van
Burgemeester en Wethouders daarvoor te zorgen. Men moet
het Levensmiddelenbedrijf niet verdonkeremanen, maar het
permanent maken, zooals men dat te Amsterdam doet.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor
het bedrijf, dat eenigen tijd heeft bestaan, onder den naam
van tijdelijk Levensmiddelenbedrijf, op te heften, omdat het
geen reden van bestaan meer heeft. Men heeft hier allerlei
andere artikelen genoemd, waarvan men meent, dat verkoop
door de gemeente gewenscht is. Wil men dat er in die richting
wat gebeurt, dan kan men komen met voorstellen, maar aan
een los praatje, zooals op dit oogenblik te berde gebracht is,
hebben wij niets. Wij kunnen in dit opzicht niets besluiten
en van het College van Burgemeester en Wethouders heeft
men in die richting geen voorstellen te wachten, eenvoudig
omdat wij oordeelen, dat het niet op den weg van het
gemeentebestuur ligt. Dat men ook op andere wijze wel tot
het resultaat kan komen dat men beoogt, bewijzen de heeren
zelf door hetgeen zij doen.
Wat aangaat de manier van optreden van het gemeente
bestuur van Amsterdam, ik heb bij gelegenheid reeds iu dezen
Raad gezegd, dat Amsterdam volstrekt niet gunstig bekend
staat wat betreft het financieel beheer. De toestand van de
financiën van Amsterdam is tamelijk bedroevend. In Leiden
is het in elk geval niet zoo erg als te Amsterdam en wy
trachten het zoover te brengen dat wij niet komen in den put
waarin Amsterdam zit.
Wat nu betreft de wijze van optreden van Amsterdam op
dit oogenblik, destijds is het reeds bekend geweest welke kapitale
sommen Amsterdam besteed heeft voor zijn meelinkoopen, die
weder gedistribueerd worden aan bakkers met een toeslag
van de gemeente, zoodat dat voor de gemeente wordt een
schadepost. Men moge het daar in het belang van de
gemeentenaren achten, hier kunnen wij dat pertinent tegen
spreken.
Zoo pas is bij een ander bedrijf der gemeente reeds uit
gesproken, dat elk bedrijf zich zelf zal moeten kunnen bedruipen
en wanneer men op die manier handel in meel gaat drijven
waarop de gemeente toelegt, dan beteekent dat financieel voor
de gemeente een raken van den wal in de sloot.
Nu kan men zoo iets voorstellen als men zich eenmaal ten
doel stelt een mooi figuur te maken tegenover de arbeiders
en den weldadigen man uit te hangen, maar per slot van
rekening zal nog in de toekomst de eenvoudige man het
slachtoffer daarvan worden en. nooit zal het tegenwoordig
College van Burgemeester en Wethouders er toe medewerken
om op die manier de gemeente Leiden ongelukkig te maken.
Daarop komt het ten slotte neder.
En de gemeentenaren? vraagt de heer van Stralen. De
gemeentenaren zijn dan mede het slachtoffer.
Het komt er eenvoudig op neder, dat het niets anderszijn
dan praatjes, die geen goed kunnen doen en niets anders dan
kwaad en ellende over de burgerij en over den werkmansstand
allereerst kunnen brengen.
De heer Mulder. M. d. V. Voor mij is er in het voorstel
van den heer de Lange nog een onduidelijkheid. Ik zou
gaarne zien, dat hij dat nog even toelichtte. Is het bedrag,
dat in het voorstel genoemd wordt, bestemd voor die drie
ambtenaren
De heer van der Lip. M. d. V. Het lijkt mij, dat in het
voorstel van den heer de Lange c. s. iets onaangenaams ligt
voor den Directeur van het Levensmiddelenbedrijf. Dat zal
wel niet de bedoeling van de voorstellers zijn, maar uit het
voorstel zou men de vrees kunnen lezen, dat, als geen limiet
wordt gesteld, de Directeur de liquidatie van zijn bedrijf
noodeloos zal rekken. Het komt mij voor, dat de Directeur,
die op zulk eene uitnemende wijze zijn moeilijke taak heeft
vervuld, een dergelijke uitspraak niet verdient. Zouden de