126
MAANDAG 11 APRIL 1921.
hebben, dat wij binnenkort weer met een voorstel tot ver
hooging moeten komen. Dat is niet alleen buitengewoon on
aangenaam voor de verbruikers, maar ook uit een oogpunt
van bedrijfspolitiek voor de fabriek verkeerd.
De heer van Stralen zegt: dan het gas zekerheidshalve
maar duur laten! Neen, zekerheidshalve moet de prijs zoo
gesteld worden, dat er geen kans is, dat wij in den loop
van het jaar weer met een verhooging moeten komen. Ik
geloof, dat de heer van Stralen de eerste zou zijn, die zulk
een verhooging zou bestrijden en Burgemeester en Wethouders
daarvan een verwijt zou maken.
De heer Knuttel heeft een berekening gemaakt, die bewijst,
dat hij de verhouding tusschen steenkolenprijs en gasprijs
absoluut verkeerd ziet. De kosten van de meer geproduceerde
kub. Meters zijn veel lager dan de heer Knuttel denkt; die
kosten zijn, meen ik, slechts ongeveer 6 a 7 cent. Dan doet
de heer Knuttel het voorkomen alsof de kolenprijzen bijna
alleen den kostprijs bepalen, maar daarbij komen vooreerst de
loonen, welke een belangrijke plaats in deze innemen, en
bovendien de kosten van de geheele installatie van de fabriek
met de rente en de afschrijvingen daarvan.
De heer Knuttel voegt mij toe, dat wij geen nieuwe fabriek heb
ben maar in den oorlogstijd zijn er toch nieuwe ketels gekomen
en al hetgeen verder aangeschaft wordt is heel duur. Ik heb
helaas de betrokken cijfers nu niet bij mij, maar den vorigen
keer heb ik reeds gezegd, dat de gasprijs bestaat uit een
vasten en een veranderlijken factor, en dat deze laatste lager
is dan eerstgenoemde. Dat klopt hiermede, dat de kosten van
de kolen, welke in een M.3 gas zitten, minder zijn dan de helft
van hetgeen per M.s moet worden gevraagd. Al waren de kolen
tegeef, dan bleven de vaste kosten, welke meer dan de helft
vormen, toch op den gasprijs drukken.
Hetgeen ik hier zeg bewijst evenzeer, als ik den heer Knuttel
althans goed begrepen heb, de onjuistheid van diens bewering,
dat de industrieelen, die een rabat zouden krijgen bij een
verbruik boven de 100 Ms. per maand, minder dan den
kostprijs zouden betalen. Ja, minder dan de gemiddelde kostprijs
maar de productiekosten van die meer geproduceerde M®.
worden geringer, zoodat voor 15 cent aan industrieelen gas
kan worden geleverd en daarop toch een behoorlijke winst
worden gemaakt. Wanneer de heer Kuivenhoven dan ook zegt,
dat de toekenning van rabat de fabriek zou schaden, dan
heeft hij daarin ongelijk. Ook met het rabat worden die kubieke
Meters met winst geleverd en niet alleen de fabriek zal er
voordeel van hebben, maar dit is hetgeen ik vanmiddag
als voornaamste oorzaak van dit voorstel heb in het licht
gesteld alle verbruikers zullen er van profiteeren, als de
toekenning van rabat toeneming van het gasverbruik zal
medebrengen.
Meerdere sprekers hebben gevraagd of de toeneming van
het verbruik, dat wij ons van het rabat voorstellen, wel van
eenige beteekenis zal zijn en een vermeerdering van de productie
tengevolge zal hebben, waarvan de andere verbruikers iets
zouden gevoelen. Zij zijn daarbij uitgegaan van de 2%, welke
ik vanmiddag heb genoemd als wordende gevormd door degenen,
die op dit oogenblik meer dan 100 Ms. per maand verbruiken,
maar naar mijn meening stelt men de zaak zoo verkeerd. Ik
geloof niet, dat men juist behoeft te denken aan laboratoria
en badhuizen; die zullen niet meer gaan gebruiken op grond
van een rabat van 2 cent, maar wel aan vele kleine industrieelen,
die den laatsten tijd voor het gebruik van gas zijn gewonnen,
en dat mede dank zij de dure reclame, waarover de heer
Dubbeldeman gesproken heeft. De reclame is vooral ook
gemaakt en daarvoor heeft vooral de chef-acquisiteur heel
wat werk verricht om de kleinere industrieelen, die toch
heel wat gas kunnen verbruiken, te trekken. Dat is ten deele
reeds gelukt. Genoemd zijn goudsmeden; er zijn nog andere
categorieën, die in deze in aanmerking komen. Zoo kunnen
bakkers zeer goed gas gebruiken voor hun bedrijf; er zijner
dan ook verscheidenen die het doen en met succes. Dat kan
in nog veel hoogere mate gebeuren. Schilders en loodgieters
kunnen ook gas voor hun bedrijf gebruiken. Onder de groepen,
die daarvoor in aanmerking komen, moet zekere propaganda
gemaakt worden en die kan worden gesteund als men kan
zeggen, dat de gasprijs boven zekere grens wat lager is. Nu
is het niet dadelijk in geld zoo sterk merkbaar. Het feit alleen
dat men in zoo'n geval voor de industrieelen den prijs wat
lager stelt, is voor hen een prikkel om een proef te nemen
wat gemakkelijk te doen is om te bewijzen dat zij met
gas beter uit zijn dan met andere brandstof. Uit dit oogpunt
is het geven van rabat aan te bevelen. Ik zeg niet, dat het
rabat een belangrijke vermeerdering van het verbruik zal
geven voor de groot-industrie kan er nooit sprake van zijn,
die gebruikt andere middelen voor verwarming en kracht
maar het kan toch wel een beteekenende vermeerdering
geven en die vermeerdering kan op den kostprijs van het
gas zeer zeker invloed hebben.
Daarom meen ik nogmaals het stelsel van rabat in het
algemeen te mogen aanbevelen.
Wat aangaat het stelsel, dat de heer Eikerbout prefereert
boven wat de Commissie heeft voorgesteld, vanmiddag heb
ik, zonder den heer Eikerbout te noemen, over dit geschil
punt reeds iets gezegd. Ik heb medegedeeld, dat er ook in
de Commissie overwogen is om de grens te stellen op 50
M3. en ik heb aangegeven de redenen, die ons, afgescheiden
van de belangen der fabriek, er toe geleid hebben om te
zeggen: laten wij liever nemen 100 M3.bij het stellen van
de grens op 50 M3. vreesden wij de tegenwerping, die van
verschillende kanten toch tegen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders is gemaakt, dat men het dan den particu
lieren verbruikers te gemakkelijk zou maken, dat men hen
een lageren gasprijs zou laten betalen terwijl de arbeiders
meer zouden moeten betalen.
Dit is voor ons de reden geweest dat wij, afgescheiden
van de commercieele overwegingen, waren voor het stellen
van die grens daar, waar in het algemeen gesproken de
industrieelen alleen er mede gebaat zouden zijn.
Nu herhaal ik in dit opzicht nogmaals: het is niet om die
industrieelen te gerieven en het hun gemakkelijker te maken
dan anderen, maar het is omdat het alleen industrieelen zijn
die ons aan een beteekenend meer verbruik kunnen helpen.
Daarom blijf ik van oordeel, hoewel ik in dit opzicht gaarne
het oordeel aan den Raad laat, dat de grens bij 100 M®.
juister is.
Thans nog iets over het amendement-Bisschop.
Zooals ik reeds gezegd heb, tegen den gedachtengang van
den heer Bisschop heb ik geen bezwaar, maar er zijn buiten
gewoon groote practische bezwaren aan verbonden. Men moet
niet alleen bij menschen, die een bedrijf hebben en tegelijker
tijd voor huishoudelijk gebruik gas bezigen, een splitsing aan
brengen of men moet dat verwaarloozen maar men
moet ook wat betreft al die verbruikers boven de 100 M3.
nagaan, of het verbruikers zijn, die al dan niet een bedrijf
hebben. Men kan zeggen: in Leiden zal men dat wel weten.
Maar dezelfde regeling geldt ook voor de buitengemeenten
en het zal inderdaad heel wat moeite kosten om daar op
alle quitanties uit te maken, of men al dan niet met een
bedrijf te maken heeft.
Ik meen, dat dat aanleiding zal geven tot een vermeerdering
van administratie, welke niet opweegt tegen het belang dat
hiermede gemoeid is. Zooals ik al gezegd heb, het totaal aantal
particulieren onder die groote verbruikers is slechts 2 pCt.
dus het aantal particulieren, die ervan zouden profiteeren, is
uiterst gering en het gaat niet aan om terwille daarvan te
aanvaarden de administratieve bezwaren, welke aan dit amen
dement verbonden zijn.
De heer Wilbrink heeft gesproken over de verdeeling dei-
ambtenaren over de beide fabrieken. Die kwestie is al her
haaldelijk besproken.
Toen jaren geleden de gasprijs aan de orde was, is bij
herhaling onderzocht of de verdeeling van de ambtenaren niet
te veel in het voordeel van de Centrale kon zijn. Dat is
gebleken niet het geval te zijnde zaak is goed geregeld. Er
is een categorie, welke voor beide fabrieken tegelijk werkt,
maar de salarissen dier ambtenaren zijn werkelijk zoo verdeeld,
dat het niet aan den ongunstigen kant voor de gasfabriek is.
Ten slotte de vraag van den heer Heemskerk of het voor
deel, dat wij krijgen doordat een maand het vaste recht er
afgaat, niet tengevolge kan hebben een meerdere meegaandheid
van Burgemeester en Wethouders ten aanzien van den gas
prijs. Het vaste recht over een maand, dat wij nu niet behoeven
te missen, kan nooit een verlaging met 1 cent goed maken.
Zulk een verlaging beteekent een verlies van een ton, zoodat
het vaste recht van een maand in een geheel jaar brengt
het ongeveer een ton op daartegen niet kan opwegen.
De Voorzitter. Ik wil alleen nog even mededeelen, dat ik
bij alles wat gehoord is niets nieuws heb gehoord of iets, dat
niet ter sprake is gekomen in het College van Burgemeester
en Wethouders. Ik kan constateeren, dat het resultaat van
de overwegingen in het College zoo wat precies overeenkomt
met dat van den heer van Eek en met dat van den heer
Knuttel, dat wil zeggen dat wij geen zekerheid hadden wat
de werkelijke toestand in de naaste toekomst zou wezen. Dit
erkennende, is het College precies tot een tegenovergesteld
resultaat gekomen als die beide heeren. Het College meende,
dat, waar de toestand in verband met de kolenprijzen in de
naaste toekomst onzeker is, voor ons de aangewezen weg was
om die maatregelen te nemen, waardoor wij de zekerheid
hadden, dat wij ongeveer den kostenden prijs zouden binnen
krijgen. Het ware voor het College aangenamer geweest
natuurlijk, indien wij met voorstellen hadden kunnen komen,
waarbij de prijs verlaagd werd, maar wij achtten ons verplicht
in elk geval zulk een regeling te trefïen, dat wij zonder schade
het bedrijf konden voeren. Niemand weet te zeggen welke in
den eersten tijd de prijs van de kolen zal zijn, zulks ook met
het oog op de staking, die thans in Engeland aanhangig is,
met al de gevolgen, welke daaraan verbonden zullen kunnen