MAANDAG 41
APRIL 1921.
123
grens moeilijk zou zijn te trekken. Toch acht ik het beter
deze wijziging aan te brengen dan haar achterwege te laten.
Wij bereiken er in elk geval mede, dat, al mag er een enkele
industrieel of winkelier bij doorloopen, die zijn gas voor
particulier gebruik goedkooper krijgt, de mogelijkheid wordt
uitgeschakeld, dat iemand, die meer dan 100 M3. gas
per maand uitsluitend voor huishoudelijk gebruik bezigt,
het gas goedkooper krijgt dan iemand, die zich met een
muntmeter moet behelpen. Als wij dat deden, dan zouden
wij een zeer ongezonden toestand krijgen, want dan zou het
gevolg zijn, dat groote verbruikers, die over een flinke kas
beschikten, het gas drie cent goedkooper kregen dan zij, die
over een kleine portemonnaie beschikten.
De heer Eerdmans heeft het voorgesteld alsot ik zou gezegd
hebben, dat een bad een luxe was. Ik heb dat niet zoo gezegd,
althans niet bedoeld te zeggen. Ik heb mij aldus uitgelaten,
dat het niet noodig is om aan iemand, die zich de luxe kan
veroorloven een badkamer er op na te houden, een rabat op
den gasprijs te verleenen. Zulk een persoon neemt zijn bad
toch wel, al moet hij 2 cent meer voor het gas betalen. Ook
uit dat oogpunt behoeft geen rabat te worden ingevoerd.
Door den heer F. Eikerbout is een voorstel ingediend
om die grens van 100 M3. op 50 M3. terug te
brengen, maar dat kan mijn instemming niet hebben. Dat
maakt den toestand nog erger. Wij krijgen dan een nog veel
onhoudbaarder toestand. Het zijn juist de arbeiders, die een
gemiddeld gebruik hebben van 35 a 40 M3. per maand. Als
men dus de grens van 50 M*. aanneemt, dan schakelt men
alle arbeiders uit en zij, die er even boven gaan, krijgen het
gas eenige centen goedkooper geleverd. Daartoe wensch ik
niet mede te werken, maar ik beveel ons amendement
dringend aan.
De heer Oostdam. M. d. V. Als lid van de Commissie voor
de Lichtfabrieken wensch ik nog iets in het midden te bren
gen ter ondersteuning van het betoog van den Wethouder.
De Raad zal mijns inziens verstandig handelen met een
voudig het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te
nemen, omdat de Lichtfabrieken op dit oogenblik zeer zeker
verkeeren in een tijdperk van overgang.
Vooreerst is daar toch de interpellatie van den heer Sanders,
die toch eindelijk wel eens tot tastbare resultaten zal leiden,
in welke richting ookdit moet ik voorloopig in het midden laten.
In de tweede plaats hebben wij de cijfers van den heer
Dubbeldeman, welke ontegenzeggelijk van zeer groote be-
teekenis zijn. Vooreerst om zich zelf, want indien zij juist
blijken te wezen, dan schijnt er inderdaad aan de Lichtfabrieken
een geest van groote luxe te heerschenen verder om de
wijze waarop die cijfers zijn gepubliceerd. Ik leg het aldus
uit, dat er aan de fabrieken ambtenaren zijn, die het niet
langer onder zich kunnen houden, die vinden dat zij eindelijk
eens uiting moeten geven aan hun wrevel over de groote
uitgaven, welke de administratie zich permitteert. Dit wijst
er dan op, dat er werkelijk een zekere geest van wantrouwen
onder het administratief personeel begint te heerschen.
Ik moet er dadelijk aan toevoegen, dat die ambtenaren op
een andere wijze daaraan uiting hadden moeten geven en
niet hadden moeten gaan naar een of ander Raadslid.
De heer Dubbeldeman vraagt: hoe weet ge dat nu? Als
de heer Dubbeldeman denkt, dat wij hier van gisteren zijn,
dan vergist hij zich.
Die ambtenaren dan hadden dien weg niet moeten kiezen. Zij
hadden moeten gaan, indien het bij den Directeur niet hielp,
naar den Wethouder van de bedrijven, dezen moeten inlichten
en afwachten of dat hielp.
Dan worden ze er uitgeduwd, zegt de heer Dubbeldeman.
Daarvan geloof ik niets. Wie toch den heer van der Pot
kent, behoeft zoo iets van hem niet te duchten.
Men roept: die doet het ook niet. Maar dan is er beroep
op dienzelfden mijnheer van der Pot en deze zal het dan
niet goedkeuren.
De hier medegedeelde gegevens kunnen niet anders dan
van de ambtenaren afkomstig zijn, en ik blijf er bij dat deze
een beteren weg hadden moeten bewandelen.
Intusschen, nu de cijfers eenmaal gepubliceerd zijn, ben ik
het geheel eens met het denkbeeld van de heeren Huurman
en Mulder, dat de Commissie die cijfers onder de oogen ziet.
Dit zou trouwens ook zonder dat voorstel geschieden, maar
het is goed dat het geuit is.
Ik kom terug op mijn punt, van uitgang, namelijk dat,
gezien al deze dingen, de Lichtfabrieken zeer zeker verkeeren
in een tijdperk van overgang. Of de interpellatie van den
heer Sanders zal blijken onjuist te zijn geweest en dan heb
ben wij dienaangaande meer klaarheid, öf het zal blijken dat
er voor een deel waarheid in lag, en dan zal een reorganisatie
van de fabrieken moeten volgen. Dat spreekt van zelf. De Com
missie van de Lichtfabrieken is sinds de begrooting bezig
met aan de hand van het door den heer Sanders medege
deelde een onderzoek in te stellen en dit wordt nog voort
gezet; ook zal moeten blijken of de cijfers van den heer
Dubbeldeman al dan niet juist zijn. Zijn ze juist, dan moet
zeker ook bij de administratie grootere zuinigheid worden
betracht.
Maar waar al deze dingen hier behandeld zijn, acht ik het
niet voorzichtig om aan dengene, die den toestand van de
fabriek heeft gemaakt zooals die is, een wapen in de hand
te geven om te kunnen zeggen: ziet eens, dat is de schuld
van den Raadhad deze niet tegen mijn advies in den gasprijs
zoo verlaagd, dan zou het anders zijn geloopen. Ik wil dat
wapen niet aan iemand in de hand geven. Ik acht het dan
ook voorzichtig met het weloverwogen voorstel van Burgemeester
en Wethouders mede te gaan en af te wachten hoe het aan
de gasfabriek loopen zal. Is het binnen langer of korter tijd
mogelijk den gasprijs te verlagen, dan zal de Commissie niet
nalaten daartoe voorstellen te doen. Zij wil dat gaarne doen,
want het spreekt van zelf, dat ook zij, evenals de andere
heeren, die dergelijke voorstellen indienen, gaarne eens dusdanig
voorstel aan den Raad wil voorleggen, zoodat de menschen
zeggen: »wat een goede Commissie is dat!" even goed als de
andere voorstellers wenschen, dat het van hen wordt gezegd.
Een dergelijk tijdstip is echter voor de Commissie nog niet
aangebroken en daarom ondersteun ik de woorden, door den
heer van der Pot gesproken.
De heer Mulder. M. d. V. Ik zal meegaan met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, om de eenvoudige reden
dat het mij een practisch en billijk voorstel toeschijnt. Er is
een tijd geweest wij weten dat allen dat de gasfabriek
met een belangrijk verlies heeft gewerkt en, waar de verbruikers
uit dien tijd als regel tenminste, met een heel enkele uitzondering,
dezelfden zijn als de tegenwoordige verbruikers, zit er niets
onbillijks in, dat degenen, die indertijd het gas beneden den
kostprijs hebben gekregen, ook al zou de gasprijs iets lager
gesteld kunnen worden, thans met het oog op de reuzentaak,
welke in uitzicht is gesteld, misschien iets te veel zouden
betalen. Het is tot zekere hoogte een goede koopmanschap
en deze kunnen wij bij het bedrijf van de gasfabriek niet
uitschakelen.
Over de mededeelingen, welke de heer Dubbeldeman heeft
gedaan, wil ik niet spreken. Indien het voorstel, door den heer
Huurman en mij ingediend, mocht worden aangenomen, zie
ik met groote belangstelling het resultaat van het in te stellen
onderzoek tegemoet. Onderstel,dat hetgeen door den heer
Dubbeldeman is gezegd van a tot z juist blijkt te zijn, dan
acht ik, dat dit toch niet van invloed kan zijn en ook werkelijk
niet van invloed is op den gasprijs, zooals die wordt voorgesteld.
Ik zal daarom stemmen vóór het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
De heer Kuivenhoven. M. d. V. In tegenstelling met den
heer Mulder zal ik niet meegaan met het voorstel van Burge
meester en Wethouders, omdat daardoor het algemeen belang
niet wordt gebaat, wel geschaad. Als men den prijs van het
gas voor verbruikers boven de 100 M*. per maand ver
laagt, zullen alleen de industrieelen en de andere cate
gorieën, die dat verbruik bereiken, gebaat zijn. Ten slotte is
dat echter een schadepost voor de fabriek en het algemeen
belang wordt er niet mede gediend.
Ben ik dus tegen het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, ik zal mijn stem ook niet kunnen geven aan dat
van den heer van Eek, omdat ik overtuigd ben, dat, als het
gas beneden den kostprijs wordt geleverd, de gasfabriek en
de gemeente in financieele misère komen.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch in de eerste plaats
een opmerking te maken over die reductie voor het verbruik
boven de 100 M'. per maand, niet omdat dit, gezien het feit
dat het hier slechts om 2% van het totaal aantal verbruikers
gaat, e.en kwestie is, die zoo groote financieele gevolgen
heeft, maar omdat ik haar zoo typeerend vind voor de poli
tiek, welke ten aanzien van de prijzen wordt gevolgd. Die
twee centen vermindering zal voor die groote verbruikers
den prijs brengen op 15 cent; dat is volgens Burgemeester
en Wethouders tenminste t£ cent boven den productieprijs.
Hoe men er mede gebaat kan zijn, hoe dat voordeel
voor de fabriek kan opleveren, als men voor die menschen
gaat beneden den kostprijs, begrijp ik niet. Dan zou er toch
een enorme vermeerdering van het verbruik moeten zijn, als
daardoor de kostprijs cent per M3. omlaag ging. Voor
loopig beteekent het dus, indien de ons verstrekte cijfers
juist zijn, dat elke M3. die meer verbruikt wordt door de
groote verbruikers een schadepost voor de fabriek is. Als
iemand, die vroeger 120 M3. per maand verbruikte, nu 130
M3. zou gaan verbruiken, dan wordt over die 10 M3. meer
15 cent verlies meer door de gasfabriek geleden. Dat is niet
anders te beredeneeren. De productieprijs is 16| cent...
De heer van der Pot zegt, dat bij eiken Ms. meer de kost
prijs minder wordt. Zeker, maar dat gaat pas op als het over