MAANDAG 11 APRIL 1921.
119
ten sterkste aanbevelen. Het gaat er niet om een voorrecht
aan de groote verbruikers te geven, maar in de eerste plaats
om groote verbruikers te winnen, de groote verbruikers, die
weg zullen blijven wanneer de gasprijs betrekkelijk hoog is
omdat zij dan met andere brandstof voordeeliger uit zijn. Wij
willen die verbruikers winnen door een kleine tegemoetkoming
te geven. Dat kan bereikt worden en als het bereikt wordt,
dan komt dat allen gas verbruikers weder ten goede; dan
werkt het als zoodanig weder in de richting van verlaging
van den kostprijs ten gunste van alle gasverbruikers.
Ik meen hiermede de verschillende sprekers beantwoord
te hebben.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 81 uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds te uur.
Thans zfin afwezig de Burgemeester en de heeren van Hamel,
Rotteveel, Schoneveld en Stijnman.
De Voorzitter. Alvorens het debat van hedenmiddag te
heropenen, wensch ik even aan den heer Wilmer mede te
deelen, dat hij in zijn afwezigheid is benoemd tot lid der
Commissie voor den geneeskundigen dienst.
Is de heer Wilmer bereid die benoeming aan te nemen?
De heer Wilmer. Ja, Mijnheer de Voorzitter.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van
punt XII der agenda.
De beraadslaging wordt hervat.
De heer van Eck. M. d. V. Ik wil gaarne nog enkele
opmerkingen maken naar aanleiding van hetgeen tegen mijn
voorstel is aangevoerd. In de eerste plaats heeft de heer Wilmer
betoogd, dat het voorstel, dat door mij was ingediend om den
gasprijs in het algemeen met 2 cent te verlagen, geheel
willekeurig was geformuleerd. Hij vroeg namelijk: waarom
niet 3 cent, waarom niet 4 cent? Ik moet daartegen opkomen.
Ik heb mijn voorstel juist doen aansluiten bij dat van Burge
meester en Wethouders, die in het algemeen den prijs zoo
willen laten, maar voor bepaalde groote verbruikers 2 .cent
rabat willen verleenen, en nu is mijn meening, dat, als dit
voor sommige, en vooral voor groote verbruikers door Burge
meester en Wethouders wordt mogelijk geacht, het ook wel
kan geschieden ten behoeve van de groote massa. Het komt
neer op de vraag of de gemeente bereid is eventueel het
risico te dragen van een min of meer klein tekort op de
gasfabriek. De heer van der Pot heeft voorgerekend, dat, als
mijn voorstel werd aangenomen, dit aan de gemeente ƒ200000.
zou kosten. Nog al geen kleinigheid; maar in de eerste plaats
moet ik er op wijzen, dat de Directeur berekent, dat de
productieprijs over 1921 i cent lager is dan de prijs, die op
dit oogenblik voor het gas geldt. Er gaat dus van die 200.000.
een sommetje van ƒ50.000.af. In de tweede plaats vestig
ik er de aandacht op, dat, nadat de prijs is vastgesteld, de
Directeur tot de conclusie is gekomen, dat de kolenprijzen
nog in niet onbelangrijke mate zijn gedaald. Dat heeft de
Commissie voor de Lichtfabrieken, die trouwens hiervoor
alleen heeft bestaan uit den Wethouder, den Directeur en
den gedelegeerde andere commissarissen zijn er buiten
gelaten bewogen om op dit oogenblik geen verandering
voor te stellen; maar het is de vraag, of, als men rekening
houdt met de daling van de kolenprijzen en men neemt aan
dat de kolenprijzen op het oogenblik zoo wat constant geworden
zijn in de laatste vergadering gaf naar aanleiding van een
vraag van mij de Directeur althans te kennen dat dit het
geval zal zijn volgens die berekening thans nog wel verlies
geleden wordt.
Zoo moeten wij niet vergeten, dat de gasfabriek elk jaar
toch ongeveer ƒ70000.— aan retributie betaalt. De heeren
zijn er voor dat deze blijft bestaan, maar in elk geval is dat
toch een douceurtje, dat de gemeentekas krijgt van de gas
fabriek. Bovendien staan wij voor de vrijwel zekere verwachting,
dat in het najaar de fabriek goedkooper zal produceeren,
doordat dan de nieuwe installatie gereed is.
Ten slotte meen ik, dat toch langzamerhand het verlies, dat
geleden woidt door de lage cokesprijzen vergeleken met de
inkoopprijzen der kolen, zal verdwijnen omdat de cokes, die
in de toekomst gemaakt zullen worden, ook weder geproduceerd
worden van kolen die heel wat minder kosten.
Verder vertrouw ik, dat de Directeur zeer voorzichtig
geweest is in zijne berekeningen. Ik vergelijk den Directeur
bij een- goeden penningmeester; als men de zaak eens gaat
uitrekenen, dan valt het gewoonlijk wel mede.
Nu ben ik geen tegenstander ervan, dat men voorzichtig
te werk gaat; ik houd ook van voorzichtigheid; maar men
kan die voorzichtigheid ook wel eens wat overdrijven, vooral
omdat men toch hier een belangrijken factor niet mag vergeten.
Men mag toch niet enkel naar de belangen dier fabriek kijken
zij is toch niet alleen in het leven geroepen omdat men het
zoo prettig vindt dat een fabriek zonder verlies of met wiDst
werkt. Zij is in het leven geroepen om in het algemeen de
belangen van de inwoners van de gemeente Leiden te dienen.
Wanneer nu de economische toestand van de groote massa
der bevolking slecht is dat is onweersprekelijk en in
de toekomst zeer waarschijnlijk nog veel slechter zal worden,
dan moet men daarmede ook rekening houden; en dan kan
de eiscb van groote voorzichtigheid wat betreft het financieel
beheer, althans wat betreft de financieele uitkomst van het
beheer der fabriek, wel eens moeten wijken voor het belang,
dat de bevolking zooveel mogelijk in den strijd tegen de dure
levensbehoeften wordt geholpen.
Nu voert men tegen ons aanwanneer een overheidsfabriek
een tekort oplevert, dan moet dat tekort gehaald worden
van de belastingbetalers en daaronder zijn er ook zeer velen,
die hoogst moeilijk die belasting kunnen betalen en dan
wordt eigenlijk op die manier de moeilijkheid verplaatst.
Ik heb vroeger reeds doen uitkomen, dat wij ons door het
slechte systeem van belastingheffing, dat niet alleen hier te
Leiden bestaat maar in alle plaatsen van ons land, niet
zullen laten weerhouden om erop aan te dringen, dat de ge
meente moet doen wat zij naar ons oordeel behoort te doen,
maar het lijkt mij toch een zeer gevaarlijk standpunt, dat op
deze wijze door de heeren wordt ingenomen, want zij ver
oorzaken op die manier eigenlijk, dat het parlementaire werk,
dat ook door dit lichaam wordt verricht, totaal onvruchtbaar
wordt gemaakt. Ik kan er niet meer uitkomen. Als wij zeggen:
laat de gasfabriek de menschen wat helpen door hun goed
kooper gas te verschaffen, dan heet het: dat kan niet,anders
moeten zij hetgeen zij op die manier uitsparen toch weer in
den vorm van belasting betalen; maar als wij zeggen: ver
beter dan het belastingstelsel, dan krijgen wij ten antwoord:
dat kan niet, want Gedeputeerde Staten en de Regeering
willen dat niet. En als wij dan weer zeggen: zorgt dan dat
Gedeputeerde Staten en de Regeering uit wandelen gaan, dan
hooren wij: dat gaat niet, want het zijn zulke beste, brave
jongens.
De heer Knuttel doet opmerken, dat dat ook de bedoeling
van de heeren niet is, en dat is juist. Daarom is het toch
goed het eens te laten zien. Als men ons vraagt wat wij hier
dan doen, dan antwoorden wij, dat wij een andere reden
hebben om hier te blijven zitten, n.l. aan de arbeiders te
laten zien de onvruchtbaarheid van het parlementaire stelsel
en de verkeerde werking van het kapitalisme. Indien wij
aantoonen, dat door den Raad het een en ander ten behoeve
van de groote massa kan worden gedaan, hoe worden wij
dan bestreden? Dan wordt er gezegd, dat het niet kan, om
dat de menschen hetgeen voor hen wordt gedaan, toch in
den vorm van belasting zullen moeten betalen, terwijl wij
dan op onze vraag om het belastingstelsel te verbeteren ten
antwoord krijgen, dat dit belastingstelsel niet verbeterd kan
worden.
Wij strijden voor uitbreiding van de gemeentetaak en tegen
het slechte belastingstelsel en zij, die het een met het ander
tegenhouden, maken, dat de arbeiders zeggenwat hebben
wij ten slotte de uitdrukking is niet van mij aan die
rotzooi? Zoo wordt er geredeneerd en dagelijks krijgen de
arbeiders daarin aanschouwelijk onderwijs. Ten slotte worden
zeer bescheiden, eenvoudige voorstellen, die nu en dan van
ons komen van de overzijde komen zij zelden en, als zij
er wel komen, worden zij ook verworpen afgewezen en
dan vragen de menschen: wat doet gij daar eigenlijk, kunnen
Burgemeester en Wethouders niet alleen de zaak opknappen
en nu en dan bij de Raadsleden een circulaire rondzenden,
waarin gevraagd wordt of men legen dit of dat voorstel
bezwaar heeft? Als men er een voorstander van is, dat langs
ordelijke parlementaire banen resultaten worden verkregen,
ik ben in dit opzicht zeer sceptisch gestemd, zooals men wel
weet laat men dan door de practijk aantoonen, dat het
anders kan, en in den Raad zoodanig werk verrichten, dat
de menschen zeggen: het is een beroerde tijd, maar wij hebben
tenminste een college, dat zooveel mogelijk voor onze be
langen opkomt. De leus is echter steeds zuinig, zuinig en
nog eens zuinig en hetgeen voor dat zuinig beheer betaald
moet worden, wordt voor een belangrijk deel door de arbeiders
opgebracht. Wij laten ons niet van de kook brengen, wij
strijden èn voor het een èn voor het ander, en zullen voort
gaan in dien geest werkzaam te zijn.
Ik kom nu tot de progressie. Van verschillende zijden is
gevraagd: waarom niet een concreet voorstel ingediend, dat
wij konden beoordeelen Ik heb straks reeds de twee redenen
medegedeeld, welke mij hebben bewogen dat niet te doen,
en ik hen er door het debat zeer in versterkt dat ik daarin
goed heb gezien, want de heer 'van der Pot is dadelijk twee