MAANDAG 11 APRIL 1921.
115
De heer Dubbeldeman. De heer Huurman zegt: dat moet
ge zeker weten. Ja, wat ik mededeel weet ik zeker.
Het kantoortje in de garage het is in een gebouw in
de fabriek moest geschilderd en beglaasd wordendat kostte
maar 225.Wijziging van eenig schilderwerk in de garage
kostte maar ƒ95.
De heer Huurman schynt het blijkens zijne voortdurende
interrupties minder goed te vinden, dat ik dit alles mededeel.
Ik wil verklaren, dat ik benieuwd ben naar het antwoord dat
ik hierop zal krijgen. Het is mogelijk, dat ik mij in dat
antwoord vergis en dat ik misschien beter gedaan had die
dingen in het openbaar niet te noemenmaar aangezien zoo
dikwijls gezegd wordt dat er zoo met het geld gesmeten wordt
bij instellingen, die door ambtenaren worden beheerd, meende
ik dat ik, nu ik deze cijfers in mijne handen had gekregen,
ze in den Raad in het openbaar moest mededeelen, vooral
daarom, Mijnheer Huurman, omdat ik mij overtuigd heb, dat
die cijfers juist zijn.
Verder zijn in 1920 ook aangeschaft: 3 actetasschen, zooals
wij ze kunnen gebruiken om een en ander in op te bergen,
voor f 20.f 24.en f 20.Ik meen, dat het wel wat
minder kon; men behoeft zeker dergelijke dure actetasschen
niet te gebruiken. Dan2 opvouwbare kastjes voor 120.een
schrijfmachinebureau, dat is een tafel, veel luxueuser natuurlijk
dan noodig is, en die kost niet minder dan ƒ275.Verder
heeft men aangeschaft een type bureau voor ƒ314.50.
De heer van der Lip. Komt er nog veel?
De heer Dubbeldeman. Ja, Mijnheer van der Lip, ik zou
nog lang kunnen voortgaan, want ik heb slechts een greep
gedaan. Er zijn eenige reparaties geschied aan 4 laden in
vakjes en dat heeft gekost ƒ135.terwijl men een stoel heeft
laten repareeren voor ƒ16.50.
Toen ik tegenover al die luxe stelde de soberheid, welke
men op de gemeentesecretarie, onder andere in de kamers
van de Wethouders, toepast, had ik het gevoel, dat ik dat
vandaag hier eens zeggen moest. Het spreekt van zelf, dat ik
met het publiceeren van deze cijfers absoluut geen verwijt bedoel
aan het adres van de Commissarissen der Lichtfabrieken, want
ik weet, dat het voor die menschen bij de vele werkzaam
heden, welke zij als leden dier Commissie hebben, een
ondoenlijke taak is om al die rekeningen na te snuffelen. Uit
hetgeen ik heb medegedeeld blijkt echter, dat het wel noodig is.
De heer Huurman voegt mij toe, dat hij die dingen niet
heeft gekocht. Hij is ook lid van de Commissie voor de
gestichten en voor die gestichten zullen wij ook eens nagaan
hoe daar de gelden worden besteed. Men leest wel in de
verslagen, dat zooveel en zooveel is uitgegeven, maar wij
missen den tijd om de rekeningen, na te gaan en dan de
conclusie te trekken of het niet wat zuiniger kan.
Er wordt door de Lichtfabrieken te Leiden ook tamelijk
dure reclame gemaakt. Ik, die van het maken van reclame
iets af weet, krijg den indruk, als ik die dure reclame van
de Lichtfabrieken zie, dat er drie of vier fabrieken zijn, die
elkander beconcurreeren moeten.Ik vraag mij bij God af: waarvoor
is dat noodig? Het kan op veel bescheidener schaal. Men
heeft voor die reclame een chef-acquisiteur, twee inspecteurs,
terwijl onlangs nog een inspectrice is aangesteld. De eerste
verdient ƒ4500.—, de twee inspecteurs ƒ5600.en de
inspectrice ƒ2200.—, tezamen dus 12.300.Dat is een vaste
post, terwijl er dan nog iets bij komt voor gratificaties aan
die beide inspecteurs. Zij gaan bakken en braden, en daarvoor
zijn noodig dames.
Ja, mynheer Sijtsma, ook vleesch, appelen en eieren!
Die vrouwen het zijn de vrouwen van de inspecteurs,
die hun mannen assisteeren, omdat deze niet kunnen koken
en braden, wat ik hun niet kwalijk neem verdienen naar
gelang zij in of buiten Leiden werkzaam zijn ƒ5.of ƒ10.—
per dag.
Al» men dat alles weet, zou men dunkt mij toch veel
verstandiger doen een dergelijke reclame uit te schakelen,
het hoogere personeel, dat men heeft aangesteld, als de tijd
daar is, in te krimpen en dan dejastrante schoenen maar eens
aan te trekken en den gasprijs aanmerkelijk te verlagen. Men
zal dan het verbruik van gas zien toenemen, juist doordat
de prijs lager wordt. Al dat demonstreeren dient maar om
te laten zien wat men op gas kan klaar maken, maar de
huisvrouwen weten dat wel; alleen de duurte en de hooge
gasprijs weerhoudt hen allerlei dingen te koken en te braden,
liet is dus veel beter den weg op te gaan, dien de heer van
Eek aangeeft, en den gasprijs aanmerkelijk te verlagen.
Laat men dat ook eens doen uit het oogpunt van propa
ganda; ik geloof dat dat veel beter is.
Dan is het ook een feit, dat wij te Leiden wel wat te veel
hooge ambtenaren hebben bij de Lichtfabrieken. Daar zijn er
bij, waarmede men eigenlijk niet weet wat te doen. Tot vóór
korten tijd ik meen, dat de man nu weggaat was er
een hoofdboekhouder, de heer Kriens. Ik zeg van hem niets
kwaads; maar hetgeen hij in de laatste jaren in dienst van
de gemeente te verrichten had bestond uitsluitend in het
lezen van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en in een beetje
het oog houden op de kas.
De heer van der Pot. U vergist zich met een andere
persoon.
De heer Dubbeldeman. De heer van der Pot zegt, dat ik
geheel in de war ben met een ander. Laat ik hem dan alleen
noemen den hoofdboekhouder en geen naam; dan is het een
ander; maar zijn werkzaamheden bestonden in de laatste
jaren hoofdzakelijk in het geregeld lezen van de Nieuwe Rotter
damsche Courant en esn oogje houden op de kas. En toch
moesten wij daarvoor betalen een flink salaris. Ik geef toe,
er is een tijd geweest dat die titularis wel iets deed wat
belangrijk was.
Dan is er nog iets. Af en toe moeten er scheikundige
proeven genomen worden. Vroeger geschiedde dat door een
leeraar van de Hoogere Burgerschool, dr. Ruttendie deed het
als bijbetrekking en dat kostte de gemeente niet zoo'n groot
bedrag. Maar men heeft dien man weggeplaagd dat wist
ik 14 dagen geleden ook nog niet en toen moest de be-
drijfsingenieur dat werk doen en daarna heeft men daarvoor
moeten nemen een scheikundig-ingenieur en dat kost de
gemeente ten minste 4000.
Dat is iets wat niet te pas komt. Als men iemand heeft
die het werk geschikt doet zonder dat het de gemeente een
groot bedrag kost, dan moet men dat op prijs stellen.
Dit alles te zamen genomen doet mij bedenken, dat de
heer Sanders bij de begrooting toch zoo dom niet deed met
de gestie der Lichtfabrieken eens goed onder handen te nemen.
Ik heb toen met veel belangstelling geluisterd naar het
geen de heer van der Pot heeft geantwoord en ik kreeg
toen al het gevoel: wij weten er te weinig van. En daarom
is het zeer gemakkelijk, al waren de cijfers van den heer
Sanders oogenschijnlijk zeer juist, om in den hoek gedrukt
te worden.
Bij mij staat vast: waar men het oirbaar acht om dergelijke
bedragen, ten deele voor luxe-zaken, uit te geven, daar moet
men die menschen op de vingers zien ook als het betreft den
geheelen gang van zaken aan de fabriek.
De heer Bisschop. M. d. V. De heer Wilbrink heelt tegen
mijn amendement een bezwaar aangevoerd maar ik meen, dat
dat slechts op een vergissing berust.
De heer Wilbrink heeft gezien naar punt b, terwijl het
amendement van den heer Rotteveel en mij uitsluitend handelt
over punt c. Dus het heeft niets te maken met het vast
recht; het heeft alleen iets uit te staan met het rabat.
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb met groote verbazing
en met groote belangstelling vernomen wat de heer Dubbel
deman in het midden heeft gebracht en ik hoop voor den
heer Dubbeldeman persoonlijk, dat hij goed in zijn schoenen
staat en dat waar zal blijken alles wat hij hier heeft gezegd.
Als dat zoo is, ben ik hem dankbaar, dat hij het hier heeft
gezegd, want dan blijkt daaruit, dat de heer Dubbeldeman
precies hetzelfde beoogt als wij allen beoogen, namelijk dat
in onze gemeentebedrijven, ook aan onze Lichtfabrieken,geen
cent onnoodig zal worden uitgegeven. Dat is ons aller streven
en in dien geest vat ik alles wat de heer Dubbeldeman heelt
gezegd ook op.
Alleen zou ik nog dit willen opmerken: als er eens een
nieuwe druk wordt uitgegeven van het socialisatie-rapport
van de S. D. A. P., laat de heer Dubbeldeman dan de rede,
welke hij vanmiddag tegen de Lichtfabrieken heeft gehouden,
in dat rapport als voorrede doen afdrukken, want, als hij
gelijk heeft, ziet hij weer eens hoe spoedig er een bederf
komt in gemeentelijke bedrijven. Wij kunnen dit gemeentelijk
bedrijf niet missen en wij moeten er naar streven, gemeen
schappelijk, het zoo goed mogelijk te houden, maar de heer
Dubbeldeman heeft op voortreffelijke wijze aangetoond hoe
gevaarlijk dergelijke gemeentebedrijven zijn.
De heer van Eck. Een gemeentebedrijf of een gemeen
schapsbedrijf zijn geheel andere zaken.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik wil gaarne, voordat ik
aan de eigenlijke zaak kom, iets zeggen over de opmerkingen
van den heer Dubbeldeman. Ook ik heb die opmerkingen met
belangstelling gehoord, maar in één opzicht moet ik toch
zeker iets afdoen aan de dankbaarheid, waaraan de heer de
Lange uiting heeft gegeven, maar ik meen, dat hij daarvoor
een onjuist en ongeschikt oogenblik heeft gekozen, een oogen-
blik namelijk, waarop niet alleen de Raad, maar ook Commis
sarissen van de Lichtfabrieken van de desbetreffende rekeningen
niets afweten kunnen, terwijl het oogenblik, waarop dat wel
het geval zal zijn, binnen niet al te langen tijd komt. Waarom