82 MAANDAG 21 MAART 1921. Ik geef den heer Dubbeldeman in overweging zijn voorstel in te trekken en meer practisch te werk te gaan, n.l. door, als hij weet dat dergelijk huis voor dit doel beschikbaar is, dat aan den betrokken Wethouder of aan den Raad bekend te maken. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik moet verklaren, dat ik geen gevolg zal geven aan de vriendelijke uitnoodiging van den heer Wilmer om mijn voorstel in te trekken. Alle door hem genoemde motieven leiden mij er juist toe eraan vast te houden. Als de heer van der Pot inderdaad gezegd heeft wat in ons midden alleen de heer Wilmer schijnt verstaan te hebben, dan is dit voorstel voor den Wethouder geen bezwaar; dan zal de Wethouder mijn voorstel kunnen accepteeren. Volgens den heer Wilmer zou de heer van der Pot gezegd hebben, dat hij eigenlijk van plan is te doen wat ik voorstel; maar dan begrijp ik niet, waarom de Wethouder dit voorstel niet zou aanvaarden. Ik geloof dus, dat de heer Wilmer den heer van der Pot niet juist verstaan heeft. Volgens den heer van der Pot was alles tegen mijn voorstel en niets er voor. Er zou reden zijn om mijn voorstel in te trekken, wanneer ik van den Wethouder had mogen hooren, dat, als er morgen aan den dag iemand mij komt vertellen, dat hier of daar een huis is, geschikt voor dit doel, dan ga ik onmiddellijk op stap. Maar zoo iets heb ik niet vernomen. De zaak is deze. Er staan van die huizen ledig en er is geen enkele poging gedaan om voor dit doel de beschikking erover te krijgen en ze te huren. Ik noem een huis, dat uitstekend daarvoor geschikt geweest was, namelijk het huis om den Kouden Hoek. De heer Huurman zegt, dat dat huis niet te huur geweest is. Dan te koop. Als men gewild had, dan had men dat huis wel tegen niet te hoogen prijs kunnen koopen; dat had men kunnen doen zonder dat het ruchtbaar werd voor wien ook.Zoo'n huis zou op die plaats nooit weg geweest zijn; men had het altijd voor alle mogelijke doeleinden kunnen gebruiken. Er zijn genoeg huizen ledig te Leiden. Wil de Wethouder een lijstje van dergelijke huizen hebben, ik zou het hem nog deze week kunnen bezorgen, met de namen van eigenaars en verhuurders erbij. Dat er nu een gemengde stemming zou komen, begrijp ik niet. Als de heer Wilmer er een voorstander van is, dat menschen zoo min mogelijk dakloos zijn en zoo min mogelijk verplicht zullen worden in gribussen onderdak te zoeken, dan moet hij voor dit voorstel stemmen. De heer Wilmer kent het beleid van den Wethouder; die zal geen dwaze dingen doen of voorstellen. Wat is er dan tegen om voor mijn voorstel te stemmen? Ik wil den heer van der Pot niet dwingen; ik wil alleen trachten hem den goeden kant op te dringen. De heer van der Pot. Ik wil er nog op wijzen, dat ik niet gesproken heb van koopen van huizen, alleen van huren. Ik heb in het algemeen gedacht aan een practisch voorstel; als men dat zou kunnen doen, dan zou het te overwegen zijn. De heer Dubbeldeman zegt, dat hij een heel lijstje van huizen kan geven. Als dat huizen zijn, waarin niet meer dan 2 of 3 gezinnen kunnen wonen en die voor tienduizenden guldens te koopen zouden zijn, dan noem ik dat geen practisch voorstel. Daarover kunnen wij onmogelijk denken, maar als hij met een practisch voorstel komt, is dat te overwegen. Wij zullen dan echter de belangen tegenover elkander moeten wegen; het offer, dat aan de schatkist zal worden gevraagd, en het belang om die menschen tijdelijk onderdak te brengen. Ik ben overthigd, dat aan het einde van dit jaar of een kort eindje in het volgende jaar de ergste woningnood voorbij zal zijn. De heer Dubbeldeman. Gij hebt u meer vergist; gij hebt gesproken van honderden woningen, die gebouwd zouden worden, terwijl er nog slechts tientallen gereed zijn. De heer van der Pot. Gij weet, dat honderden woningen in aanbouw zijn en dit jaar aan nog verschillende nieuwe honderdtallen zal worden begonnen. De heer Dubbeldeman. Dat kennen wij wel! De heer van der Pot. Zooveel zelfs, dat ik voor mij twijfel of er dezen zomer in Leiden genoeg geschoolde bouwvak arbeiders zullen zijn om al die huizen af te maken. Ik heb, zooals ik zeide, het gevoel, dat wij aan het einde van dit jaar door den ergsten nood heen zullen zijn. Daarom moeten de belangen tegen elkander opgewogen worden; het belang, dat iemand zich tijdelijk moet behelpen, en het belang betrokken bij het offer, dat de gemeentekas zal moeten brengen. Vandaar dat ik straks niet verder ben gegaan dan te zeggen: kom met een practisch voorstel, dan zullen wij het overwegen maar dan zal de prijs, die gevraagd wordt, natuurlijk gewicht in de schaal leggen. Dat is veel beter dan aan Burgemeester en Wethouders zoo maar op te dragen met plannen te komen. De Voorzitter. Ik wensch even op te merken, dat het heel gemakkelijk is over die dingen te redeneeren, als men geen rekening houdt met de uitgaven en de vraag welke de kosten voor de gemeente zullen zijn. Dat de kosten hoog moeten zijn is ook hierom duidelijk, omdat er altijd huizen leeg moeten staan, want, indien er zich gevallen voordoen, dat menschen op straat worden gezet, moet de gemeente klaar staan om te zeggendat huis is leeg, ga er maar in I Dat het dus een dure geschiedenis zal worden is heel duidelijk. Er is gesproken over een huis aan den Kouden Hoek, maar het moet in elk geval een zeer hoog bedrag zijn, dat daarvoor gevraagd wordt, een kolossale som, en waar moet de gemeente het geld vandaan halen, terwijl zooeven door den heer van der Pot is gezegd, dat wij er op moeten uit zijn de uitgaven in te krimpen, omdat hij anders niet weet waar het met het percentage van de belasting naartoe moet. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Dubbeldeman wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren Sanders, F. Eikerbout, Kuiven- hoven, Schoneveld, Bots, van der Lip, van der Pot, Wilbrink, Oostdam, Meijnen, van Hamel, Wilmer, Splinter, Huurman, Stijnman, Heemskerk, Rotteveel, de Lange, Mulder en de Voorzitter. Vóór stemmenmevrouw BaartBraggaar, de heeren van Stralen, Sijtsma, Groeneveld, A. Eikerbout, mevrouw Dubbel demanTrago, de heeren Dubbeldeman en van Eek. De Voorzitter. Verder leg ik over: 14°. Verzoek van den Alg. Bond van Gemeentepersoneel in Nederland, afd. Werkliedenvereeniging »Recht en Plicht" om aan de Gemeentewerklieden een voorschot van ƒ50.te verleenen, met het oog op het betalen hunner belasting. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten afwijzen 1 op het verzoek te beschikken. 15°. Voorstel van Mevrouw BaartBraggaar inzake verlaging van de waschprijzen bij het Gemeentelijk Waschbureau. Dit voorstel luidt als volgt: 19 Maart 1921 Ondergeteekende stelt voor: De Raad verzoekt B. W. de noodige maatregelen te nemen, teneinde te komen tot belangrijke verlaging van de waschprijzen bij het Gemeentelijk Waschbureau. S. C. BaartBraggaar. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De Voorzitter. Wenscht mevrouw BaartBraggaar haar voorstel nog kort toe te lichten Mevr. BaartBraggaar. M. d. V. Ik heb gemeend dit voor stel te moeten doen, omdat in de couranten voortdurend advertenties staan van de bleekers, waarin het heet: vraagt onze verlaagde prijscourant. Ik dacht: als de particulieren hunne prijzen verminderen, dan zal het toch ook het geval moeten zijn, ik zou haast zeggen in de eerste plaats met de Gemeente lijke Waschinrichting, omdat daar toch de menschen met kleine beurzen laten wasschen. In den laatsten tijd zijn de kolenprijzen nog al naar beneden gegaan, en met het oog daarop had ik verwacht, dat het gemeentelijk Waschbureau ook zijne prijzen zou verlaagd hebben. Wij hebben echter niets ervan vernomen, dat Burge meester en Wethouders voornemens zijn omtrent de prijzen met de bleekers in overleg te treden en daarom heb ik thans dit voorstel ingediend. De Voorzitter. Naar aanleiding van het door mevrouw BaartBraggaar gesprokene kan ik mededeelen, dat wij reeds sinds geruimen tijd bezig zijn te werken in de door haar bedoelde richting. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 16°. Voorstel van de heeren Rotteveel en Bisschop tot wijziging van het voorstel in zake de nadere vaststelling van den prijs van het gas. Zal worden behandeld bij punt 26 der agenda.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 6