80
MAANDAG 21 MAART 1021.
Dat zijn alle oude afgezaagde a>gumenten, die dienst konden
doen, toen het ambulantisme bij de wet nog niet was afge-
schatt, maar, nu het is afgeschaft, lijkt het mij niet goed
met dergelijke argumenten te komen aandragen. Het gaat
over de uitvoering en de toepassing van een wet, waarbij
het ambulantisme is afgeschaft. Het betreft de vraag of zoo
danige uitzonderingsgevallen aan die 14 scholen aanwezig
zijn, dat het ambulantisme daar moet worden behouden. Ik
geloof, dat daarvan geen sprake is.
Als voorbeeld woidt genoemd het schoolhoofd Bloemink,
die, omdat hij leider is van de schoolbioscoop, in het bij
zonder ambulant moet blijven. Ik zie niet in, waarom hij
niet gedurende 8 weken per jaar als klasse-onderwijzer zou
kunnen worden vervangen, te meer niet waar Burgemeester
en Wethouders er subsidiair genoegen mee nemen, dat de
schoolhoofden 12 uren per week, als zoodanig, worden ver
vangen. Dat is zeker nog heel wat anders. Het komt hierop
neder, dat een klasse 2 onderwijzers krijgt, wat mij ook
heelemaal een verderfelijk stelsel lijkt en zeker niet in het
belang van het onderwijs. Als volgens Burgemeester en Wet
houders een schoolhoofd wel gedurende 12 uren per week
vervangen kan worden als klasse-onderwijzer, dan kan hij
ook stellig gedurende 8 weken per jaar als zoodanig vervangen
worden.
Burgemeester en Wethouders wijzen verder op het bijzon
dere geval van de Leerschool van de Kweekschool.
Vooreerst doe ik opmerken, dat volgens de nieuwe wet de
opleiding van onderwijzers is Rijkszaak; aan de gemeenten
wordt verboden in het vervolg gelden voor de opleiding uit
te geven; alleen is een ruime overgangstermijn toegestaan,
maar principieel is bij de nieuwe wet uitgemaakt, dat de
opleiding der onderwijzers is Rijkszaak.
Nu begrijp ik niet, waarom Burgemeester en Wethouders
zich zoo bijzonder ongerust maken dat die opleiding niet
goed zal zijn, te meer waar de Minister zelf blijkbaar die
bezwaren niet had, want bij de Leerscholen verbonden aan
de bestaande Rijkskweekscholen te Apeldoorn en Maastricht
is eenvoudig, toen er een vacature aan die scholen kwam,
het schoolhoofd voor de klasse gezet; daartegen heeft de
Minister niet het minste bezwaar gemaakt. Ik begrijp dus
het bezwaar van Burgemeester en Wethouders op dit
stuk niet.
Burgemeester en Wethouders zeggen, dat van afschaffing
van het ambulantisme het noodzakelijk gevolg zal zijn, dat
de 12 halfjaar-klassige scholen omgezet worden in 6 heel
jaar-klassige scholen: dat dan de aanneming van nieuwe
leerlingen slechts eenmaal in het jaar kan plaats hebben en
dat de leerlingen, die doubleeren moeten, niet meer, zooals
thans, 6 maanden doch een geheel jaar achter raken.
Dit is niet noodig. Elders heeft men deze oplossing ge
vonden, dat men 6 heeljarige klassen heeft ingevoerd, doch
dat de eene school een half jaar later haar leerjaren doet
aanvangen dan de andere, zoodat de aanneming even goed
per half jaar kan geschiedenen wanneer een leerling moet
doubleeren, dan kan hij van de eene school naar de andere
worden overgeplaatst, waardoor hij slechts een half jaar ten
achter geraakt.
Voor het oogenblik acht ik dit alles echter nog niet noodig;
misschien wel in de toekomst; voorloopig zie ik niet in de
dringende noodzakelijkheid om die reorganisatie van die
scholen te doen plaats hebben. Voorloopig zullen wij kunnen
trachten de 12 halfjarige klassen te doen voortbestaan en
dan kan ook het schoolhoofd een klasse krijgen.
De splitsing van gewone school en kopschool is bij de wet
voorgeschrevener is wel een overgangstermijn, -maar het
moet toch gebeuren. Dus ik meen, dat Burgemeester en Wet
houders maatregelen moeten nemen tot splitsing van die
scholen, maar het hoold van die scholen behoeft ook niet
ambulant te zijn, want deze scholen zijn, al hebben zij veel
klassen, toch alle kleine scholen.
Wij hebben in de Leeskamer gezien, dat Burgemeester en
Wethouders zonder daartoe opdracht van den Raad te hebben
aan den Minister hebben gevraagd of het mogelijk was, dat
in Leiden het ambulantisme werd gehandhaafd, dat wil zeggen
het desbetreffende verzoek hebben wij niet gevonden, wel het
antwoord van den Minister. Het komt mij vreemd voor, dat
Burgemeester en Wethouders ons slechts de helft van de
stukken verstrekken; ik acht het onvoldoende, dat Burge
meester en Wethouders alleen het antwoord van den Minister
voor de Raadsleden ter inzage leggen. Van andere zijde heb
ik gehoord, dat Burgemeester en Wethouders hebben gevraagd
voor geheel Leiden het ambulantisme te laten voortbestaan,
en uit het antwoord van den Minister blijkt, dat deze daar
voor niet veel gevoelt en die ontheffing alleen voor bepaalde
gevallen wil verleenen.
De Minister schrijft o. a. het volgende:
»Het ligt in de bedoeling van Artikel 27 vierde lid der
wet, dat in elk bepaald geval eene beslissing zal worden ge
nomen omtrent het verleenen van vrijstelling van de verplichting
om aan de hoofden der O. L. scholen het onderwijs eener
klasse op te dragen.
Mochten zich in Uwe gemeente gevallen voordoen, waarin
U het verleenen van die vrijstelling wenschelijk voorkomt,
dan staat het U vrij ten behoeve van eene bepaalde school
en het met name te vermelden hoofd dier school de vrijstelling
te vragen."
Uit het schrijven van den Minister blijkt wel, dat alleen
vrijstelling kan worden gegeven voor zeer bijzondere gevallen
en het niet aangaat voor geheele groepen van scholen ont
heffing te vragen. Ik stel mij voor, dat de Minister toch niet
op het verzoek van den Leidschen Gemeenteraad zal ingaan,
indien dit voorstel mocht worden aangenomen. Uit de gevallen,
die totdusverre zijn behandeld, is mij bekend: De Gemeente
Heerlen vroeg voor zijn 14-klassige school vrijstelling, omdat
zij geen schoolruimte beschikbaar had om aan de verlangens
der regeering te voldoen. Heerlen heeft vrijstelling gekregen
tot 31 Augustus 1921 onder voorwaarde dat op dien datum
ruimte zou zijn gemaakt. Hetzelfde wat Burgemeester en
Wethouders vau Leiden willen, heeft Heerlen gevraagd en nog
wel om reden dat er geen voldoende schoolruimte was, maar
die gemeente'kreeg slechts vrijstelling tot 31 Augustus 1921.
Van al die aanvragen tot dispensatie om persoonlijke redenen
zijn er twee of drie toegestaan en wel voor ambulante hoofden,
omdat zij binnen twee of drie jaren pensioen-gerechtigd waren
en lichamelijk niet meer in orde. In dergelijke gevallen is
wel eenige malen vrijstelling verleend. Dat is verklaarbaar
en tegen zulke ontheffingen zou ik ook geen bezwaar hebben.
"Wat Burgemeester en Wethouders willen, is geheel in strijd
met de wet. Het ambulantisme bestaat alleen nog maar aan
groote scholen; op dorpsscholen treft men het haast niet
meer aan en, als dat wetsartikel niet gold voor scholen in
Leiden, was het niet dienstig het in de wet op te nemen.
Ik dring er bij den Raad op aan dit voorstel van Burge
meester en Wethouders niet aan te nemen. Een stemming
daarover behoeft niet te gaan rechts tegen links, want rechts
is sinds jaren zoo verstandig geweest aan de bijzondere scholen
het ambulantisme af te schaffenaan weinige bestaat het
althans meer. Wij zullen, als dit voorstel wordt aangenomen
en het ambulantisme blijft bestaan, in groote moeilijkheden
geraken, want dan zal Leiden als een van de weinige ge
meenten, waar het ambulantisme nog bestaat, niet aantrekke
lijker worden voor de onderwijzers en bij voorkomende
vacatures moeilijk onderwijzers naar zich toe kunnen trekken.
Daarmede dient rekening te worden gehouden, want het is
bekend, dat er een tekort aan onderwijskrachten is. Om al
deze redenen hoop ik, dat het voorstel van Burgemeester en
Wethouders zal worden verworpen.
De heer Meijnen. M. d. Y. Wanneer er overtuigde voor
standers van bijzonder onderwijs mochten zijn, die zich er
toe zouden willen laten verleiden om een z.g. voordeel voor
het bijzonder onderwijs te verwerven door het openbaar
onderwijs te schaden, dan zouden zij heden een kans hebben.
Ik wensch, ofschoon ik overtuigd voorstander van het bij
zonder onderwijs ben, die kans niet aan te grijpen. In dezen
Raad weerhouden plicht en geweten mij om een weg op te
gaan, waardoor het openbaar ouderwijs zou geschaad worden
en de groote openbare scholen slecht zouden moeten worden
ingericht.
Ik behoor tot degenen, die zeggen dat het onderwijs op
groote scholen daarover loopt het; over de andere spreek
ik niet, al zou er ook nog wel iets over te zeggen zijn
niet goed tot zijn recht kan komen, wanneer men het hoofd
van zulk een school van Maandagmorgen half-negen tot Zaterdag
12 uur verbindt aan een eigen klasse.
Aan het hoofd van dergelijke scholen zijn allerlei dingen
opgedragen, die zeer bepaaldelijk tot zijn taak behooren en
die hij niet kan waarnemen, als hij de geheele week door
zelf een klasse heeft.
Die dingen alle op te noemen is misschien op dit oogen
blik ontijdig, omdat de strijd voor of tegen het ambulantisme
hier vroeger gestreden is. Ik acht het o.a. noodig, dat het
hoofd van een school de geheele week door gelegenheid heelt,
eiken dag zijn wakend oog te laten gaan over alle klassen
en alle kinderen en alle onderwijzers, over de geheele school,
en dat kan hij onmogelijk meer doen, wanneer hij altijd in
zijn eigen klasse moet vertoeven.
Nu weet men: straks komt het hoofd; de zekerheid dat
hij straks komt, oefent invloed uit; die invloed kan en zal
ook in den regel gunstig zijn. Maar als het hoofd der school
in één bepaalde klasse moet werken, dan komt de zekerheid
dat hij straks niet komt en die zekerheid moet ongunstig
werken.
Nu weten de ouders: er is althans één persoon op school,
die gedurende alle leerjaren de belangen van onze kinderen
kan behartigen.
Ik spreek hier niet over slechte hoofden, over menschen,
die hun plicht niet doen; maar over menschen, die hun