56 resp. 13490.17985.— (waarin begrepen de bijdragen der buitengemeenten ad 2430.en 9072.45, samen 40547.45. Hieruit blijkt dat de totale opbrengst volgens de nieuwe heffing iets hooger wordt geraamd. Bij de stukken is als bijlage een overzicht overgelegd van de zuivere kosten per leerling op het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Jongens en die voor Meisjes in de jaren 1914, 1919 en 1920 (nieuw voorgestelde heffing). Men ziet daaruit, dat terwijl die kosten in 1914 ten aanzien van de drie inrichtingen resp. 125.146.en 230. per leerling bedroegen, zij in 1919 waren gestegen tot resp. ƒ282.ƒ261.en ƒ360.per leerling, terwijl de zuivere kosten over 1920 bij heffing volgens de voorgestelde tabel zelfs resp. op 305.320.en 360. worden geraamd in verband met de salarisverhoogmg in 1920. Een hoogere opbrengst van schoolgeld is derhalve volkomen gerechtvaardigd. Tot nadere toelichting van ons voorstel zij nog het volgende opgemerkt. Aanvankelijk bestond bij ons College het voornemen voor de buitenleerlingen der Hoogere Burgerschool voor Jon gens, evenals tot dusverre geschiedde, een hooger schoolgeld voor te stellen. Zelfs wilde ons College dit in 't vervolg ook toegepast zien op de buitenleerlingen van bet Gymnasium, die tot nu toe op gelijken voet behandeld zijn als de stadsleer- lingen dier inrichting. Alvorens evenwel een voorstel in dezen geest bij U aan hangig te maken, besloten wij daarover het gevoelen in te winnen van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen. Deze deelde ons evenwel mede, dat hij niet alleen bezwaar had tegen een hoogere schoolgeldheffing voor de buitenleerlingen van het Gymnasium, doch ook bedenking had tegen een hoogere heffing voor de buitenleerlingen der Hoogere Burgerschool voor Jongens, aangezien bij gemis aan eene Rijks Hoogere Burgerschool in de omgeving van Leiden, de leerlingen uit die omgeving op de Leidsche school zijn aangewezen. Dit is de reden, waarom wij U slechts kunnen voorstellen de buitenleerlingen der Hoogere Burgerschool voor Meisjes een hooger schoolgeld te doen betalen. Wel heeft de Directrice dezer inrichting, blijkens een schrijven van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, wier advies wij evenals dat van Curatoren van het Gymnasium hebben gevraagd en welke stukken ter visie liggen, bezwaar tegen een hoogere heffing voor de buitenleer lingen, omdat naar haar oordeel dat tot oneerlijke concurrentie tusschen de beide hoogere burgerscholen aanleiding zal geven, doch ons College deelt die bezwaren niet, te minder, nu het hier feitelijk een bestendiging van den bestaanden toe stand is, zij het dan ook in anderen vorm. Waar volgens de bestaande verordening ten behoeve van de buitenleerlingen der Hoogere Burgerschool voor Meisjes geen contract tot vermindering van schoolgeld kon worden gesloten, meenen wij, dat opneming eener dergelijke bepaling in de nieuwe verordening thans ook achterwege kan blijven. Bovendien is het belang van de gemeente in geen enkel opzicht daarmede gemoeid. De bepaling in de oude verordening, dat, wanneer uit een gezin twee of meer leerlingen, die alle lessen volgen, een of meer inrichtipgen van onderwijs indeze verordening genoemd, gelijktijdig bezoeken, het schoolgeld verminderd wordt, is in de nieuwe verordening overgenomen. De aftrek is evenwel meer in overeenstemming gebracht met het thans ingevoerde stelsel naar draagkracht. (Jok in de Rijksregeling treft men een ongeveer gelijke aftrek aan. Met enkele voorbeelden willen wij thans nog toelichten, op welke wijze de berekening van het verschuldigde school geld zal moeten geschieden. Ie voorbeeld: Iemand is aangeslagen in den hoofdelijken omslag naar een zuiver inkomen van f 1400.Het gezin bestaat o. m. uit 3 kinderen beneden 16 jaar, één ervan is leerling der Hoogere Burgerschool voor Jongens. Het schoolgeld bedraagt nihil. (Zie kolom 3 der tabel). 2e voorbeeld: De schoolgeldplichtige is te Leiden aangeslagen naar een zuiver inkomen van ƒ9000.Het gezin bestaat o.m. uit 5 kinderen, waarvan 3 beneden 16 jaar; 2 kinderen gaan gelijktijdig school, een op de H. B. S. voor Jongens, een op de H. B. S. voor Meisjes. Het schoolgeld zal dan bedragen ƒ176. Namelijk voor 1 kind ƒ110.(zie kolom 4 der tabel), voor het 2e kind 40% minder 66.(zie art. 6 sub b) samen ƒ176. Se voorbeeld: De schoolgeldplichtige woont te Oegstgeest. Zijn zuiver inkomen wordt volgens art. 3 geschat op ƒ12500.Het gezin bestaat o.m. uit 4 kinderen beneden 16 jaar, 2 ervan gaan school, één op de H. B. S. voor Jongens en éen op de H. B. S. voor Meisjes. Het schoolgeld zal dan bedragen ƒ406. Namelijk voor het ééne kind ƒ180.(zie kolom 5 der tabel) voor het 2e kind ƒ126.(aftrek 30% volgens art. 6 sub c) -f- ƒ100.extra volgens art. 4 B. d, samen ƒ406.— Uit deze voorbeelden blijkt, dat hoewel de heffing inge wikkeld lijkt, zij toch betrekkelijk eenvoudig is. De toelichting op de nog niet besproken artikelen kan kort zijn. Het le lid van artikel 1 is vrijwel gelijk aan het oude artikel en behoeft derhalve geen nadere toelichting. Het 2e lid is het oude artikel 7. Deze bepaling, als van meer algemeenen aard, achten wij hier beter op hare plaats. Artikel 4 is opgenomen, om duidelijk te doen uitkomen naar welk inkomen het schoolgeld moet berekend worden in afwijkende gevallen. De opneming van het laatste lid achten wij wenschelijk en billijk. Artikel 7 is een samenvoeging van onderdeelen der oude artikelen 2, 3 en 4 en van artikel 6. De artikelen 8 en 9 vervangen in meer uitgebreiden zin het bestaande artikel 8. De bedoeling is meer uitdrukkelijk de gevallen te vermelden, waarin wijziging in het bedrag van het schoolgeld kan plaats hebben. Tegen de in artikel 8 voorkomende bepaling, dat «indien »een kind door ziekte of krachtens wettelijk voorschrift de «school gedurende tenminste drie kalendermaanden achter- Been niet heeft kunnen bezoeken, ontheffing of teiuggaafvan «schoolgeld kan worden verleend over de kalendermaanden, «gedurende welke de school is verzuimd. Over de maand «Augustus wordt in geen geval teruggaaf of ontheffing «verleend", wordt blijkens het bovenaangehaald schrijven van de Commissie van Toezicht door de Directrice der Hoogere Burgerschool vöor Meisjes bezwaar gemaakt. Zij meent, dat deze bepaling in de praktijk tot moeilijkheden aanleiding zal geven en zou in geen geval over de laatste drie maanden van het schooljaar teruggaaf of ontheffing van school geld willen verleend zien. Ons College kan het gevoelen van de Directrice evenwel niet deelen. Immers, alleen bij ziekte of wettelijke verhinde ring, dus niet in de door de Directrice genoemde gevallen, is de bepaling van toepassing. Bovendien is de ontheffing niet imperatief voorgeschreven, doch is de mogelijkheid om ontheffing te verleenen slechts opengelaten. Ieder geval zal dus behoorlijk onderzocht worden, alvorens op een aanvraag een beslissing genomen wordt. Eindelijk zij nog medegedeeld, dat wij de door den Direc teur der Hoogere Burgerschool voor Jongens voorgestelde redactiewijziging in artikel 4 hebben overgenomen. Ten slotte deelen wij U mede, dat ingevolge de wettelijke voorschriften aan deze verordening terugwerkende kracht moet verleend worden tot I September 1920. Met het oog daarop zou dit voorstel dan ook Uwe Verga dering veel eerder hebben bereikt, indien niet het antwoord van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op de door ons College gedane vraag, of tegen een hoogere schoolgeldheffing voor de buitenleerlingen van het Gymnasium bij hem geen bezwaar bestond, en waarvan wij het resultaat hierboven reeds mededeelden, zoo lang op zich had laten wachten. Wij geven alsnu Uwe Vergadering in overweging tot de vaststelling van de navolgende verordeningen over te gaan: A. VERORDENING regelende de heffing van schoolgelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. Artikel 1. Ter tegemoetkoming in de kosten van het Gymnasium, van de Hoogere Burgerschool voor Jongens en van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes wordt eene bijdrage onder den naam van schoolgeld geheven. Het schoolgeld is verschuldigd door de ouders, voogden of verzorgers van hen, die het onderwijs genieten, of, zoo deze meerderjarig zijn, door hen zeiven. Artikel 2. Grondslag der heffing is het zuiver inkomen volgens den laatsten aanslag in de plaatselijke directe belasting naar het inkomen. Voor hen, die niet of nog niet in de plaatselijke directe belasting naar het inkomen in deze gemeente zijn aange slagen, wordt het zuiver inkomen door Burgemeester en Wet-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 2