MAANDAG 28 FEBRUARI 1921. 65 doch die altijd van die plannen onder zijne oogen krijgt en wien een zekere routine wat betreft een algemeen oordeel daarover niet zal ontbreken, zonder meer gezegd: het is architectonisch slecht geslaagd. Dan wordt door dezelfde men- schen, die de zaak architectonisch slecht in elkaar gezet hebben, er wat aan geknoeid en dan hebben wij een uit breidingsplan. Het is met het uitbreidingsplan van deze gemeente niet in den haak. Zoo'n uitbreidingsplan is een van de voornaamste dingen voor een stad. Wat er gebouwd wordt, wordt wel eens afgebroken, maar met een uitbreidingsplan blijft men in zijn maag zitten. Het gaat niet aan, dat menschen die op dit gebied geen specialiteiten zijn en daartoe behoort ook een directeur van Gemeentewerken, die geen architect is zoo maar een uitbreidingsplan uit hun mouw schudden. Het is zaak, dat dergelijk plan wordt bewerkt door menschen, die op dit gebied specialiteiten zijn. Om eens een naam te noemen, ik denk bijvoorbeeld aan het ingenieurs-bureau Granpré Molière en Verhagen te Rotterdam, dat een zeer geroemd uitbreidingsplan voor Hilligersberg gemaakt heeft en voor den parkaanleg en de bebouwing om de Kralingsche Plas. Ik wil dus voorstellen de punten nos. 20, 21 en 22 van de aganda af te voeren en Burgemeester en Wethouders te verzoeken te komen met een voorstel om aan een erkende specialiteit de bewerking van een nieuw uitbreidingsplan op te dragen. De Voorzitter. Ik heb van den heer Knuttel het volgende voorstel ontvangen «Ondergeteekende stelt voor de punten 20, 21 en 22 van de agenda af te voeren en Burgemeester en Wethouders te verzoeken te komen met een voorstel om aan een erkende specialiteit de ontwerping van een nieuw uitbreidingsplan op te dragen." Het voorstel van den heer Knuttel wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer de Lange. M. d. Y. Ik hoop, dat de Raad het voorstel van den heer Knuttel zal verwerpen. Wij hebben een uitbreidingsplan, dat indertijd mede ont worpen is door den toenmaligen Directeur van Gemeente werken van Rotterdam, den heer de Jorigh. Dus aan den wensch van den heer Knuttel, dat het oog van een specia liteit daarover moet gaan, is reeds voldaan. De heer Knuttel zegt: de heer de Jongh was specialiteit inzake verkeersvraagstukken maar niet op architectonisch gebied. Daarover kan verschil bestaanmaar de -heer de Jongh is destijds door het Gemeentebestuur als specialiteit uitgenoodigd zijn medewerking te verleenen. De heer Knuttel moge zeggen als ik lid van den Raad geweest was, dan had ik een ander aangewezen, maar dat is niet geschied. Wij kunnen niet weder van voren alaan beginnen. Is wijs er op, dat wij in een labyrinth terecht komen, als wij dien weg opgaan. «Tuinstadwijk" verlangt er naar om te bouwen. Het betreft hier een gedeeltelijke wijziging van het uitbreidingsplan, die ook verband houdt met de bouwplannen van »Tuinstadwijk." Als het voorstel van den heer Knuttel wordt aangenomen, dan liggen de bouwplannen van die ver- eeniging in duigen. Dat is het allernaaste gevolg van dit voorstel en dan kunnen wij er misschien over eenige jaren weder eens over gaan delibereeren, of dat nieuwe voorstel voor stadsuitbreiding geschikt zou zijn en, als de heer Knuttel dan plaats heeft gemaakt voor een anderen schoonheidsdes- kundige, dan zal deze misschien zeggen, dat wij weer een andere specialiteit zullen moeten hooren. Zoo kunnen wij tot in het oneindige voortgaan. Hetzelfde geldt voor de derde wijziging. Daar ligt ook een plan voor bebouwing gereed en bij aanneming van de motie van den heer Knuttel wordt dat alles ook op losse schroeven gezet. Ook «Eensgezindheid" zit te springen om te gaan bouwen. Ik ontraad dus de aanneming van de motie van den heer Knuttel, omdat dit zou beteekenen stop zetten van den arbeiderswoningbouw op al die terreinen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik had uit deze voorstellen begrepen, dat juist voor het gedeelte van «Tuinstadwijk" omdat er staat, dat dat plan zeer ver gevorderd is en ook de rioleering reeds is aangelegd geen wijziging behoefde te worden vastgesteld, wel voor het aangrenzende gedeelte. Ik meende dus, dat door aanneming van mijn motie de uL voering van het plan van «Tuinstadwijk" niet zou worden vertraagd. Nu dit wel het geval blijkt te zijn, zullen wij, ten einde geen monnikenwerk te doen, deze veranderingen van het uitbrei dingsplan wel moeten aanvaarden en is het beter die van mijn voorstel los te maken. Ik blijf evenwel van meening, dat, waar telkens ons uit breidingsplan in détails wordt gewijzigd, dit verkeerde gevolgen kan hebben. Wij krijgen telkens zulke wijzigingen ter beoor deeling, maar ik wil wel verklaren, dat ik mij niet in staat acht aan de hand van enkele lijnen op een kaart uit te maken of zulk een wijziging uit een architectoraal oogpunt al dan niet verwerpelijk is. Men moet daarvoor een bepaalde studie hebben gemaakt en op dat gebied een deskundige zijn. Ik heb echter van menschen, die het wel kunnen beoordeelen, een zeer ongunstige beourdeeling van ons uitbreidingsplan gehoord. Ik verwerp de gedachte, door den heer de Lange geuit, dat een andere architect zulk een nieuw uitbreidingsplan weer zou veroordeelen, want er zijn nu eenmaal menschen, die op dit gebied erkende autoriteiten zijn en erkende verdiensten hebben, en ik meen, dat wij die in ons uitbreidingsplan niet hebben gekend. Ik blijf dus mijn meening omtrent de wenschelijkheid van een nieuw uitbreidingsplan handhaven. Er zijn enkele Raadsleden, die dergelijke punten van ondergeschikt belang achten, maar dat zijn zij niet. In verband met de toekomstige samenleving, waarin men aan andere dingen dan alleen datgene wat op winst gebaseerd is, waarde zal hechten, meen ik, dat de aesthetische punten meer in het licht mogen worden gesteld,' omdat die in het leven der komende bevolking, welke niet meer, zooals thans het geval is, die zorg zal hebben voor de voorziening in de eerste levensbehoeften, een integreerend deel zullen vormen. Met bet lappen en hier en daar op goed geluk wijzigen, met het verbreeden en verdiepen van bouw blokken, op het uitbreidingsp!an voorkomende, kunnen wij niet volstaaner moet een geheel nieuw uitbreidingsplan worden gemaakt. Het bestaande is, zooals ik verneem, veertien jaren oud en in dien tijd zijn de inzichten op dit gebied en de eischen, welke men aan zulk een plan stelt, in menig opzicht belangrijk gewijzigd. De Voorzitter. Trekt gij uw motie in? De heer Knuttel. Ja, mijnheer de Voorzitter! Ik zal er een zelfstandig voorstel van maken om een nieuw uitbreidingsplan te doen samenstellen. Ik maak het dus los van de aanhangige wijzigingen. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXI. Vaststelling van een plan tot herziening van het uitbreidingsplan, voor zooveel betreft het gedeelte der gemeente gelegen beoosten den Rijnsburgerweg en ten noorden van de Poel wetering. (Zie Ing. St. No. 46.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXII. Voorstel: a. tot vaststelling van een plan tot herziening en aanvulling van het uitbreidingsplan, voor zooveel betreft de gedeelten der gemeente gelegen beoosten den Zijlsingel en in de Waard b. tot afwijzing van de verzoeken van Gebrs. van Hoeken om verdere wijziging van het uitbreidingsplan beoosten den Zijlsingel en om een houten loods te mogen bouwen op een terrein in de Waard. (Zie Ing. St. No. 47.) De heer van der Pot. M. d. V. Ik geef in overweging dit punt van de agenda af te voeren. Zaterdagmiddag laatstleden is mij door Gebroeders van Hoeken een bedenking medegedeeld tegen het voorgestelde plan waaraan misschien zonder veel moeite tegemoetgekomen kan worden. Ik heb, omdat de tijd al zoover gevorderd was en ik vanmorgen uit de stad moest, geen gelegenheid gehad die zaak onder de oogen te zien en daarom zou ik het gewenscht achten dit punt tot de volgende vergadering aan te houden. Daartegen kan mijns inziens weinig bezwaar zijn. De Voorzitter. Ik stel voor punt 22 aan te houden tot de volgende vergadering. Daartoe wordt besloten. XXIII. Praeadvies op het verzoek van den Leidschen Bestuurdersbond om beschikbaar stelling van een behoorlijk ruimte biedend lokaal voor de werkloozen, met voldoende lectuur en andere ontspanningsmiddelen. (Zie Ing. St. No. 66.) De beraadslaging wordt geopend,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 9