MAANDAG 28 FEBRUARI 1921. 63 niet toe te staan. Als Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat dit werk om welke reden dan ook niet aan de directie van Gemeentewerken kan worden opgedragen, acht ik mij niet verantwoord tegen dit voorstel te stemmen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 22 tegen 6 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren van Eek, Rotteveel, Dubbeldeman, F. Eikerbout, de Lange, Meijnen, Kuivenhoven, Wilbrink, Bots, van der Lip, mevrouw BaartBraggaar, de heeren Wilmer, Stijnman, van Hamel, Mulder, A. Eikerbout, Oost- dam, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren van der Pot, Splinter, Knuttel en de Voorzitter. Tegen stemmende heeren Eerdmans, Sijtsrna, Heemskerk, van Stralen, Groeneveld en Huurman. XVII. Voorstel in zake verhooging van de vergoeding voor het opwinden en het dagelijksch onderhoud der klokken in de verschillende gemeentegebouwen door F. J. van der Togt. (Zie Ing. St. No. 64.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik heb tegen dit voorstel geen bezwaar, maar ik wensch een vraag te stellen naar aanleiding van hetgeen in dit stuk wordt medegedeeld. Ik zou namelijk willen weten, wat de oorzaak is, dat de klokken van de Hooglandsche Kerk, de Lodewijkskerk en de Zijlpoort niet weder in dienst gesteld worden. Ik weet wel, dat die klokken ongesteld zijn, met andere woorden dat zij gerepareerd moeten worden, maar waarom doet men dat niet Vooral voor wat betreft het uurwerk in de Zijlpoort zou het noodzakelijk zijn. Buiten de Zijlpoort hebben wij een groote bevolking gekregen, welke er belang bij heeft dat dat uurwerk weder gaat loopen en ook slaan. Dit laatste vooral is van belang. Met het aanbrengen van een electrische klok is men er niet. Deze klok sloeg vroeger en dat is van belang voor de bewoners daar. De eenige stadsklok, die slaat, is die van het Stadhuis, maar die staat te ver af om daar gehoord te worden. Vroeger werkte de Gieterij op de klok van de 'Zijlpoort; de menschen kwamen en gingen op het slaan daarvan. Ik zou het dus gewenscht achten, dat het uurwerk in de Zijlpoort weder in orde gebracht werd. Het zal iets kosten, maar dat mogen wij er in het belang van de bevolking daar wel voor over hebben. Wij hebben torens, daarop zijn wij trotsch. Laten wij nu althans wat de Zijlpoort betreft de zaak in orde maken. De heer Mulder. Het is uit den tijd. De heer Dubbeldeman. Heelemaal niet; in torens hooren klokken. De heer Bots. Zooals de heer Dubbeldeman opmerkte waren de door hem genoemde klokken ongesteld; zij liepen slecht, en het is een groot inconvenient als een klok op een toren niet goed loopt. In de behoefte aan tijdaanwijzers is nu voor zien door de electrische klokken. Die klokken slaan wel niet, maar dat is zoo'n bezwaar niet; de klokken aan het station slaan ook niet. Ook heeft bij Burgemeester en Wethouders de overweging gegolden, dat vernieuwing van de bedoelde klokken zeer veel zou kosten, vooral in den oorlogstijd toen bijna niets te bekomen was. Dus ook uit een oogpunt van zuinigheid zijn zij er toe overgegaan de klokken stil te zetten. De heer de Lange. Ik gevoel wel wat voor de opmerking van den heer Dubbeldeman, dat er een goed loopend en slaand uurwerk is aan de Zijlpoort, die zoo ver van het centrum van de stad gelegen is. Zouden Burgemeester en Wethouders niet naar aanleiding van deze opmerking den Raad kunnen toezeggen, dat zij een onderzoek zullen doen instellen tegen welken prijs dat uur werk weder op gang te brengen zou zijn, zoodanig dat het weder een bruikbaar uurwerk wordt? Indien het niet teveel kost, bijvoorbeeld een f 700.— of f 800.—, zou, naar het mij voorkomt, de uitgaaf wel gemotiveerd zijn. De Voorzitter. Ik kan namens Burgemeester en Wet houders de toezegging doen, dat wij deze zaak ernstig zullen onderzoeken. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. XVIII. Voorstel: a. tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de demping van een gedeelte sloot langs de Roodelaan b. tot overname in eigendom bij de gemeente van eenige perceelsgedeelten, kad. bekend Sectie M Nis 3801 en 3704 ged. (Zie lng. St. No. 48). De beraadslaging wordt geopend. De heer Dubbeldeman. M. d. V. De stem der wijzen ont breekt in dit voorstel, ik heb haar althans niet kunnen vinden. Dit stuk no. 48 lijkt wel de klaagliederen van Jeremia. Het geen wordt voorgesteld is niet afdoende. Ik ben het met het hoofd der school eens, dat de toestand vóór die school onhoudbaar is; dat was trouwens reeds jarenlang het geval. Dat geldt echter niet alleen voor het stuk sloot, dat langs die school loopt, maar ook voor het gedeelte, dat langs de huizen aan de Roodelaan loopt. Daar wonen 14 gezinnen en, als ik nu aanneem, dat elk gezin vier kinderen telt, dan wordt dat een getal van 56 kinderen, die gedoemd zijn langs die moddersloot te leven. Zoolang die toestand daar zoo blijft, kan men zeker zijn, dat elke poging om die jonge menschen en vooral die kinderen een klein beetje op te voeden zal mislukken, want die sloot en die geheele omgeving brengen de kinderen tot allerlei kwaad, omdat zij navolgen hetgeen de groote menschen doen. Immers, zooals in de stukken staat, trachten, als de gemeente het niet doet, de omwoners die sloot toch te dempen door er allerlei vuiligheid in te smijten. Men kan dat voorkomen door die stinksloot van ge meentewege op te ruimen. Het bezwaar is, dat die Naamlooze Vennootschap voorheen Gebroeders de Graafï geen grootere bijdrage wil geven, maar dat is voor ons geen reden bij de pakken te blijven neer zitten. Mijns inziens hadden Burgemeester en Wethouders logisch moeten redeneeren en zeggen: het spijt ons wel, dat wij van die Naamlooze Vennootschap geen hoogere bijdrage kunnen krijgen, maar wij zullen toch gebruik maken van het aanbod om dien grond gratis aan de gemeente over te dragen en dan de sloot dempen met het oog op de volksgezondheid. Dat geldt niet alleen voor de Roodelaan, maar ook voor de Wittelaan. Daar is de toestand nog veel erger; daar wonen 38 gezinnen en, weder aannemende dat elk gezin vier kinderen heeft, dan kom ik tot een getal van 152 kinderen, die in de nabijheid van die stinksloot groot gebracht worden. Burge meester en Wethouders zullen zeiven moeten toegeven, dat die toestand niet bestendigd mag worden. Ik heb gezien, dat het hoofd der school reeds twTee jaren geleden over den toestand heeft geklaagd. Het heeft dus een paar jaren geduurd, voor dat Burgemeester en Wethouders met een voorstel tot voor ziening kwamen; hoe lang zal het nog duren, voordat zij zullen voorstellen die sloot in haar geheel te dempen? De heer Eerdmans. Het jaar 2900. De heer Dubbeldeman. Ja, afgaande op het feit, dat het zoo lang heeft geduurd, alvorens dit kleine stukje wordt ge dempt, vrees ik, dat het 't jaar 2000 zal worden, zooals de heer Eerdmans interrumpeert. Ik ben zoo vrij twee moties in te dienen teneinde den Raad in de gelegenheid te stellen de wenschelijkheid uit te spreken, dat alsnog onderhandelingen met die N. V. voorheen Gebroeders de Graaft zullen worden aangeknoopt. Mocht het bij die onderhandelingen blijken, dat die N. V. niet geneigd is een grootere bijdrage in de kosten te geven, dan kunnen Burgemeester en Wethouders met voorstellen komen die sloot daar toch te dempen. De heer Sijtsma. Dat moet gij er bij zetten. De heer Dubbeldeman. Dat is, mijnheer Sijtsma, een logisch gevolg van eventueele aanneming van mijn moties. Bovendien geloof ik, dat wij door die sloot te dempen en er rioleering in te leggen de werkloosheid bestrijden. Ik ben overtuigd, dat wij daarvoor een Rijksbijdrage kunnen krijgen. Doen wij dat werk, dan is dat geen geldwegsmijterij, want wij krijgen er iets voor. Nu ik toch over geldwegsmijterij spreek, wil ik er even op wijzen, dat, als wij alleen het gedeelte van die sloot bij de school dempen, daarin volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders een noodrioleering zal worden gelegd, welke later, als over een paar jaar die geheele sloot zal worden gedempt, weer zal moeten worden afgebroken, terwijl er dan een grooter bedrag voor een definitieve rio leering zal moeten worden uitgegeven dan thans noodig is om in de tijdelijke te voorzien. In het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt gezegd dat, als dit stuk sloot gedempt wordt langs de school, het insmijten van allen mogelijken rommel voor een groot deel niet meer mogelijk zal zijn, omdat de bewoners, vooral

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 7