MAANDAG 28 FEBRUARI 1921.
69
Nu meent men echter, dat die zaak nog niet goed van alle
kanten bekeken is
De heer van der Lip. De andere leden van den Raad willen
het ook wel eens bekijken
De heer Sijtsma. Die andere leden moeten het weten.
De heer Groeneveld is in dit opzicht, geloof ik, wat groen,
liet College, dat gaarne een voorstel er door wil hebben, heeft
ook een fijnen neus, veel fijner dan de heer Groeneveld, en
het denkt: de Raad is zeer onvoltallig, maar de linkerzijde is
vrij sterk vertegenwoordigd....
De heer van der Lip. Dat is een insinuatie, die u niet
moogt uitspreken.
De heer Sijtsma. Nou, nou! Daarom acht ik het, van het
standpunt van den heer Groeneveld gezien, beter de zaak nu
uit te vechten. Het zal zijn in het belang van degenen, die
voor de afschaffing zijn.
De heer Heemskerk. Wij zijn niet allen zulke veteranen
als de heer Sijtsma, maar het neemt niet weg dat de quaestie
van het ambulantisme genoeg onder de aandacht van de
leden van den Raad is gebracht, zoodat ook de jongere leden
zich er een oordeel over kunnen vormen.
Als wij de zaak 8 dagen aanhouden, dan zal toch niet een
voor- of tegenstander zich dieper in de quaestie inwerken,
ten gevolge waarvan hij bekeerd zou worden. Ik geef dus in
overweging de zaak heden uit te vechten.
De heer de Lange. Ik ben zoo ingenomen met de tegemoet
komende houding van Burgemeester en Wethouders ten aan
zien van het voorstel van den heer Groeneveld, dat ik dit
voorstel gaarne zal ondersteunen, zoo Burgemeester en Wet
houders verklaren, dat er geen bezwaar tegen bestaat om de
behandeling van hun voorstel uit te stellen.
Wij kregen Woensdagavond een dossier thuis van welks
omvang wij allen schrokken, en ik acht het uitermate goed
als de behandeling van dit voorstel wordt verschoven, al
zullen wij allen misschien wel weten hoe wij stemmen zullen.
lkvind.dat wij tegenover elkander de hoffelijkheid kunnen
betrachten en ik ben niet zoo politiek aangelegd als de heer
Sijtsma, dat ik er dingen achter zoek, die er niet bij behooren.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wil vragen of wij, als de
behandeling van dit punt wordt uitgesteld, misschien nog
mededeelingen van Burgemeester en Wethouders mogen ver
wachten omtrent de kosten, welke met deze zaak gemoeid zijn.
De heer van der Lip. Dat moet u afwachten.
De heer Groeneveld. In elk geval wil ik er op aandringen,
dat wij die mededeelingen alsnog krijgen.
De Voorzitter. Ik stel dan voor dit punt tot de volgende
vergadering aan te houden en in verband hiermede punt 25
van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
XXVI. Verordening, regelende de heffing van eene plaatse
lijke belasting op het gebruik van openbare gemeentewerken
en -bezittingen te Leiden en voor diensten door de gemeente
bewezen.
(Zie Ing. St. No. 56.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 4 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
XXVII. Praeadvies op het voorstel van den heer Knuttel
om een Commissie te benoemen, tot het instellen van een
onderzoek naar de toestanden in de Stedelijke Werkinrichting
en het beleid van den Directeur.
(Zie Ing. St. No. 19.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik had een dergelijk praeadvies
wel verwacht, Want het ligt voor de hand, dat Burgemeester
en Wethouders al zeer moeilijk de commissie, die uit den
Raad is benoemd, konden désavoueeren, en ik geef' toe, dat
de aanneming van mijn voorstel een désavoueering van die
commissie zou zijn. Er is daartoe eenige reden. Het feit, dat
in den tijd, dat ik lid van den Raad ben, van die commissie
nooit eenig voorstel tot wijziging van de toestanden aan de
Gemeentelijke Werkinrichting is uitgegaan, is voor de wijze,
waarop die commissie haar taak opvat, veelzeggend. Zij heeft
nooit iets gedaan om te beletten, dat onder den overeengekomen
loonstandaard werd gewerkt, noch om het leven voor die
menschen wat aantrekkelijker te maken. Er is dan ook naar
mijn meening alle reden buiten die commissie om een onderzoek
in te stellen. De toestanden aan de Werkinrichting zijn van
dien aard, dat er reden is een opzettelijk onderzoek in te
stellen. Ik moet zeggen, dat ik niet anders kan meenen dan
dat de commissie haar taak buitengewoon licht opvat, want
als zij zich werkelijk ernstig het lot van de menschen, die
gedwongen zijn van die inrichting gebruik te maken, aantrok,
zou zij niet kunnen nalaten in te grijpen en voorstellen met
betrekking tot de inrichting te doen. Een opzettelijk onderzoek
buiten de commissie, die in een oude sleur volhardt, om, is
naar mijn meening zeer noodig.
De heer Bisschop. M. d. V. Ik geloof, dat de Raad aan dit
voorstel niet veel tijd behoeft zoek te brengen. Wanneer de
heer Knuttel klachten over de Gemeentelijke Werkinrichting
heëft, moet hij niet beginnen met voor te stellen een commissie
van onderzoek te benoemen, maar moet hij zich allereerst tot
het bestuur dier inrichting wenden en, als hij dan bij die
commissie aan een doovemansdeur klopte, dan pas zou er
reden zijn op de benoeming van een commissie van onderzoek
aan te dringen.
In de tweede plaats, het voorstel van den heer Knuttel
dateert van 3 September; op dien datum meende dus de heer
Knuttel, dat er aaü de toestanden aan die Werkinrichting iets
ontbrak en het beheer dier inrichting niet richtig werd gevoerd,
zoodat er zijns inziens reden wasvoor het instellen van een onder
zoek, maar toen op 7 September, dus vier dagen daarna, in den
Raad de commissie voor de Gemeentelijke Werkinrichting
moest benoemd worden, vond hij de aftredende bestuursleden
zoo geschikt voor hun taak, dat hij geen poging heeft gedaan
om voor die menschen anderen in de plaats te krijgen, waarvoor
hij in die Raadsvergadering een geschikte gelegenheid had.
De heer Knuttel. Heb ik diezelfde leden gestemd?
L)e heer Bisschop. Bovendien is door den Raad aan den
heer Knuttel een plaats in die commissie aangeboden, maar
hij heeft die niet geaccepteerd, omdat hij er liever buiten bleef.
Waarde zaak zoo staat, geloof ik, dat de heer Knuttel, als
hij werkelijk zoo begaan is met het lot van de opgenomenen
in de Werkinrichting of wanneer hem de bloei van die
inrichting zoo buitengewoon ter harte gaat, die plaats in de
commissie van beheer had moeten innemen. Dan had hij een
schoone gelegenheid gehad zich voor de verpleegden en voor
de inrichting zelve verdienstelijk te maken. Hij beheert niet
graag; hij critiseert liever.
De heer Knuttel Ik beheer heel graag.
De heer Bisschop. Ja, op uw manier.
Uit een en ander blijkt, dat een Raadslid, dat meent aan
merking te moeten maken op het beheer van een of andere
gemeentelijke inrichting, daartoe andere middelen heeft dan
het aandringen op de benoeming van een commissie van
onderzoek.
Maar op de tweede plaats is den heer Knuttel volop gelegen
heid gegeven, door in de commissie zitting te nemen, om zich
tot in bijzonderheden op de hoogte te stellen van den toestand
aan die inrichting. Had hij die gelegenheid aangegrepen, dan
had hij niet met dit voorstel behoeven te komen. Aangezien
hij van die gelegenheid geen gebruik wenschte te maken,
aangezien hij het normale middel om achter den waren toe
stand in deze inrichting te komen niet heeft willen aangrijpen,
moet de Raad hem niet behulpzaam zijn in het verstrekken
van het abnormale middel, dat hij nu wil gebruiken. Ik zou
het dan ook op prijs stellen, dat het praeadvies van Burge
meester en Wethouders werd aangenomen.
De heer Sijtsma. Ik heb nog slechts weinig meer te zeggen
na het energiek optreden van den heer Bisschop tegen het
voorstel van den heer Knuttel.
De heer Knuttel heelt zelf in die commissie zitting kunnen
nemen. Aangezien het lot van die instelling hem zoo ter harte
gaat, had hij ook in die commissie zitting moeten nemen.
Dan had hij de gelegenheid gehad niet alleen om zijne grieven
te berde te brengen maar ook om ons te bekeeren als wij
verkeerd gedaan hadden.
Ik ben het met den heer Knuttel eens, dat het niet een
ideale toestand is in de Werkinrichting, maar als de heer Knuttel
in die commissie zat en ik denk dat hij het daarom niet
wil dan zou hij er evenmin iets goeds van kunnen maken
als wij. Dan had hij wellicht van zijn eigen vrienden, wien
hij nu terwille is, te hooren gekregen daar zit nu die mijnheer
en hij doet ook niets,