46
N°. 74. Leiden, 1 Maart 1921.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elec-
triciteit verzochten ons te willen bevorderen, dat ten be
hoeve van -de Gasfabriek de beschikking mocht worden ver
kregen over een driehoekig stukje grond van het Openbaar
Slachthuis, ter grootte van 105 M2. en gelegen ten oosten
van de paardenslachterij, ten einde dien grond met het buizen
park der Gasfabriek te kunnen verheelen. De mogelijkheid
zou daardoor geopend worden, om een voor voertuigen be
rijdbaren weg langs den grooten gashouder aan te leggen,
waarvan voor het vervoer van zware ijzerstukken behoefte
bestaat.
Bij de daaromtrent met de Commissie van Beheer over
liet Openbaar Slachthuis gevoerde correspondentie, bleek
deze tegen den afstand van dit terreinstrookje geen bezwaar
te hebben, mits tegen vergoeding van de waarde en onder
voorwaarde dat de kosten der te maken afscheidingen komen
voor rekening van de Gasfabriek.
Met deze voorwaarden gaat de Gasfabriek accoord, terwijl
de waarde van het terreinstrookje, door den Directeur der
Gemeentewerken, in overleg met den Directeur van het
Slachthuis en den Directeur der Lichtfabrieken, is geschat
op f 202.50.
Tegen het brengen van dit stukje grond onder het beheer
van de Gasfabriek, bestaat ook bij ons College geen bezwaar.
Wat de financieele vergoeding aan het Slachthuis betreft,
deze zal aldus kunnen worden geregeld, dat de kapitalen
door het Openbaar Slachthuis aan de gemeente verschuldigd,
worden verminderd met f 262.50 en die door de Gasfabriek
verschuldigd, met gelijk bedrag worden verhoogd. De door de
Gasfabriek verschuldigde rente ware te bepalen op 5Vs
aflossing behoeft uiteraard niet plaats te hebben.
Wij geven U alsnu in overweging te bepalen
a. dat een driehoekig stukje grond van hel Slachthuister
rein ten oosten van de paardenslachterij, groot 105 M', wordt
afgestaan aan de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electrici-
teit (afd. Gas), tegen eene waarde van f 262.50;
b. dat in verband met den sub a bedoelden afstand, het
kapitaal der gemeente in het Openbaar Slachthuis wordt ver
minderd met 262.50 en het kapitaal der gemeente in
de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit (afd. Gas)
wordt vermeerderd met 262.50, tegen betaling door de
Gasfabriek aan de gemeente van eene rente van 51/» over
bovengenoemd bedrag.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 75. Leiden, 1 Maart 1921.
Ingevolge Uw besluit van 17 Juni 1915, gewijzigd bij be
sluit van 4 Mei 1916 (lngek. Stukken Nis. 119 van 1915 en
92 van 1916) werd besloten de bei.oodigde lokalen op de
benedenverdieping van het voormalige gebouw der H. B. S.
voor Jongens aan de Pieterskerkgracht, alsmede de zich daarin
bevindende kasten en ander meubilair, voorzoover een en
ander niet behoefde te worden overgebracht naar het nieuwe
gebouw der H. B. S. voor Jongens, kosteloos aan het Bijk
ten gebruike af te staan ten behoeve van een school tot op
leiding van surnumerairs voor den Iudischen post-, telegraaf-
en telephoondienst. De kosten van verbouwing, noodig om de
benedenverdieping voor het beoogde doel geschikt te maken,
zouden ten laste van de gemeente komen. Zij hebben (zie
lngek. Stukken No. 128 van 1916) f 3300. bedragen.
In 1917 had vervolgens eene uitbreiding der Postschool
plaats. De daaraan verbonden kosten ad f 6000.werden
ingevolge Uw besluit van 26 Juli 1917 (lngek. Stukken no.
169) voor de helft voor rekening van het Rijk en voor de
andere helft voor x'ekening van de gemeente genomen.
Eenige maanden geleden nu bereikte den Burgemeester
een schrijven van den Minister van Koloniën, waarin deze
mededeelde, dat aan de vestiging van de Indische Postschool
te Leiden in de praktijk een niet voorzien bezwaar gebleken
was verbonden te zijn, weshalve hij besloten had de school
naar de gemeente Deventer, alwaar reeds eene Koloniale
Landbouwschool en een Koloniaal Museum gevestigd was, te
verplaatsen en de verwachting uitsprak, dat onze gemeente
bereid zou zijn, de overeenkomst, welke was aangegaan tot
1 Augustus 1920, onder bepaling, dat zij daarna geacht zou
worden telkens voor 5 jaren te zijn verlengd, indien zij niet
uiterlijk één jaar voor den afloop der overeenkomst door een
der partijen was opgezegd, te ontbinden.
Aangezien de mededeeling van den Minister in zoo besliste
termen vervat was, dat pogingen om hem op zijn besluit te
doen terugkomen o. i. geen succes konden hebben, meenden
wij het opgegeven motief voor de verplaatsing, t.w. de neiging
van de leerlingen der school, om zich in eene academiestad
als Leiden ook als studenten te beschouwen en een groote
vrijheid van beweging te willen genieten, buiten beschouwing
te kunnen laten en deelden wij den Minister, overeenkomstig
het advies der Commissie van Fabricage, mede, dat ons
College bereid was Uwe Vergadering voor te stellen de aan
gegane overeenkomst tusschentijds te ontbinden, mits het Rijk
zich verbond de tengevolge van de vestiging der Postschool
door de gemeente gemaakte en nog te maken kosten aan
Leiden terug te geven.
Wij vestigden er daarbij de aandacht van den Minister op,
dat de gemeente sedert het jaar 1915 groote uitgaven voor
de vestiging der Postschool in het voormalige gebouw der
H. B. S. voor Jongens aan de Pieterskerkgracht had gedaan
uit overweging, dat de indirecte voordeelen, uit de vestiging-
der school binnen onze gemeente voortvloeiende, op den duur
eene compensatie zouden zijn tegenover de gemaakte en even
tueel nog te maken kosten, en dat de gemeente destijds niet
kon verwachten, dat reeds op ontbinding van de huui over
eenkomst zou worden aangedrongen, nadat nauwelijks de
eerste huurtermijn was verstreken en van eenig noemens
waardig voordeel voor de gemeente nog niets was gebleken.
Wij noemden het daarom niet meer dan billijk en rechtmatig,
dat de gemeente bij de ontbinding geen schade leed en dat
derhalve de kosten van de in 1915 plaats gehad hebbende
verbouwing van het schoolgebouw aan de Pieterskerkgracht
ad f 3300.benevens het in 1917 ten laste van de ge
meente genomen bedrag ad 3000.— in verband met de
uitbreiding der school, aan de gemeente werden gerestitueerd,
vermeerderd met de uitgaven, die vereischt zouden zijn om,
indien zulks noodig mocht blijken, het gebouw, nadat het
door de Postschool was verlaten, weder in den ouden toestand
terug te brengen.
Na eenige briefwisseling, welke U in de Leeskamer gelieve
aan te treffen, verklaarde de Minister zich genegen op het
dezerzijds gedaan voorstel in te gaan.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging ons
College te machtigen de met den Minister van Koloniën ter
uitvoering van de raadsbesluiten van 17 Juni 1915 en 4 Mei
1916 aangegane overeenkomst in zake de kostelooze in ge
bruik geving van de benedenverdieping van het voormalige
gebouw der H. B. S. voor Jongens aan de Pieterskerkgracht,
ten behoeve van de school tot opleiding voor Commies bij
den Indischen Post-, Telegraaf- en Telephoondienst op een
nader door ons College met den Minister overeen te komen
tijdstip te ontbinden, onder voorwaarde, dat het Rijk de
door de gemeente gemaakte kosten ad f 6300.terugbetale
en dat de uitgaven, vereischt om, indien de gemeente zulks
mocht noodig achten, het gebouw, nadat het door de Post
school zal zijn verlaten, weder in den ouden toestand terug
te brengen, door het Rijk aan de gemeente worden vergoed
tot een bedrag bij onderling goedvinden of anders door arbi
trage vast te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 76. Leiden, 3 Maart 1921.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te
geven, ter voldoening aan het voorschrift, vervat in artikel
11 van het Koninklijk Besluit van 19 November 1900 (Staats
blad No. 202), aan Gedeputeerde Staten het volgende verslag
uit te brengen aangaande de wijze, waarop het op de ge-
meentebegrootirig voor 1919 voor schoolkindervoeding toege
staan bedrag is besteed.
»Deop de begrooting voor het dienstjaar 1919 voor school
kindervoeding uitgetrokken som werd als subsidie uitgekeerd
aan de vereeniging »Schoolkindervoeding", die zich het
verstrekken van voeding aan kinderen, ter bevordering van
schoolbezoek, ten doel stelt.
Voor het ontvangen van voedsel werden aanvankelijk inge
schreven 300 kinderen, welk aantal in den loop van het
seizoen steeg tot 333.
Tot de aanneming der kinderen werd niet overgegaan,
alvorens door het Bestuur der Vereeniging inlichtingen waren
ingewonnen bij de Maatschappij van Weldadigheid, bij welke
Maatschappij de Vereeniging zich heeft aangesloten. De ge
zinnen werden aan genoemde Maatschappij in onderzoek ge
geven en uit de inkomende rapporten werd dan beoordeeld
of de kinderen uit die gezinnen al dan niet voor het ont
vangen van voedsel in aanmerking konden komen.
De kinderen die voedsel ontvingen, waren afkomstig van
de navolgende scholen
12 van de openbare lagere school der 3e klasse, No. 1, aan
het Plantsoen