MAANDAG 7 FEBRUARI 1921.
39
«misstand" juist weergeeft wat wij er mede bedoelen. Boven
dien is op overtreding van deze bepaling geen straf gesteld
ware dat wel het geval, dan zou het misschien aanbeveling
verdienen te trachten een nog betere uitdrukking te vinden,
maar hier betreft het alleen een bepaling, die aan Burge
meester en Wethouders een bevoegdheid geeft. Burgemeester
en Wethouders hebben de bevoegdheid nadere eischen te
stellen met betrekking tot den vorm enz. van de uitwendige
deelen der gebouwen. Bouwt iemand zonder inachtneming
van de gestelde voorwaarden, dan geldt de algemeene sanctie
krachtens de Woningwet, waarbij straf is bedreigd tegen het
bouwen met afwijking van het bouwplan, overeenkomstig
hetwelk de vergunning is verleend. Ook zou toegepast kun
nen worden artikel 90 onzer Verordening, waarbij aan Burge
meester en Wethouders het recht is toegekend hetgeen in
strijd met de verordening is gebouwd, te doen wegnemen
In ieder geval kan men niet vervolgd worden voor het over
treden van dit nieuwe artikel. Dus het woord «welstand"
kan nooit bij den rechter een quaestie uitmaken.
De heer de Lange. M. d. V. Ik geloof, dat de Wethouder
dit minder juist inziet.
De geheele verordening is een strafverordening; elk artikel
van die verordening kan overtreden worden. Ook de nadere
eischen, welke door Burgemeester en Wethouders gesEjd mogen
worden, treden in de plaats van de verordening zelf. Die nadere
eischen van Burgemeester en Wethouders zijn natuurlijk voor
overtreding vatbaar en dus ook voor behandeling door den
strafrechter.
De heer van der Lip. De heer de Lange vergist zich geheel
en al. Als het zoo was als hij zegt, dan zou in het laatste
artikel der verordening ook dit artikel moeten aangehaald zijn
en dat is niet het geval.
Artikel 90 der verordening zegt, dat wat in strijd met de
voorschriften der verordening gebouwd is, afgebroken kan
worden, en artikel 38 der Woningwet stelt strafbaar iemand,
die bouwt met afwijking van het bouwplan, dat Burgemeester
en Wethouders vaststellen. Hierin ligt dus de sanctie. Op die
manier kan dus nooit de uitdrukking, waarover het nu gaat,
een quaestie opleveren bij den rechter. In zoo'n geval zal de
bouwer gestraft worden omdat hij niet gebouwd heeft volgens
het bouwplan, dat Burgemeester en Wethouders vastgesteld
hebben.
De heer de Lange. Als het door den Wethouder in de
laatste plaats aangevoerde juist is en deze bepaling dus niet
staat onder strafrechterlijke sanctie, dan staat de deur open
voor iederen overtreder om te zeggen: ik stoor mij er niet aan.
De heer van der Lip. Als iemand niet voldoet aan deze
eischen van Burgemeester en Wethouders, dan krijgt hij geen
vergunning om te bouwen, üm te bouwen moet men vergunning
van Burgemeester en Wethouders hebben.
De heer de Lange. M. d. V. Zoo iemand kan de vergunning
krijgen maar hij kan de voorwaarden, waaronder zij gegeven
wordt, niet opvolgen.
De heer van der Lip. Als iemand de voorwaarden, waaronder
de vergunning verleend is, niet opvolgt, dan bouwt hij met
afwijking van het bouwplan en dan is hij strafbaar volgens
artikel 38 der Woningwet.
De heer de Lange. Dus ten slotte is hij strafbaar als hij
niet opvolgt de voorschriften.
De heer van der Lip. Ik hoop, dat de Raad het nu be
grijpen zal.
De beraadslaging wordt gesloten en art. I zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. II, luidende:
»Aan artikel 37 wordt toegevoegd een derde lid, luidende:
«Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking van de
bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel toe
staan, met dien verstande, dat de hoogte van woon verdiepingen
niet minder dan 2.70 Meter en die van slaapverdiepingen
niet minder dan 2.40 Meter mag zijn."
De heer van Eck. M. d. V. Ik behoor tot de minderheid
van de Commissie voor de Stiafverordeningen, welke zich met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet kan ver-
eenigen.
In de verordening op het bouwen en sloopen wordt op
hygiënische gronden voorgeschreven een bepaalde hoogte,
waaraan in het algemeen de vertrekken moeten voldoenalleen
voor vertrekken op zolders wordt een geringere hoogte voor
geschreven.
Ik kan in het algemeen natuurlijk niet beoordeelen, of die
eischen te zwaar dan wel te licht gesteld zijn; maar ik neem
aan dat de verordening door deskundigen gemaakt is en dat
wij dus kunnen aannemen dat in het algemeen de hygiënische
eischen en deze bepalingen juist zijn gesteld.
Nu wordt door Burgemeester en Wethouders voorgesteld
om in die bepalingen verandering te brengen. De zaak loopt
nu niet daarover, dat men meent, dat men misschien de
eischen in het belang der hygiëne wat lager kan stellen; maar
op geheel andere gronden wordt eigenlijk het gemeentebestuur
gedwongen om een voorschrift in te trekken, dat naar mijne
meening in het belang van de hygiëne gehandhaafd moet
worden.
Wat is het geval? De bouwvereeniging »De Eendracht"
wilde voor hare nieuwe plannen weder Rijkssubsidie hebben
en toen is van Rijkswege gezegd: de verdiepingen moeten
lager zijn dan in uw plan aangegeven is. De bouwvereeniging
heeft daarop geantwoorddat kan niet, want dan kom ik in
strijd met de verordening op het bouwen en sloopen van de
gemeente Leiden. Daarop is weder door de Rijksregeering
geantwoorddan moet die verordening maar veranderd worden.
Als uitvloeisel daarvan heeft toen de bouwvereeniging »De
Eendrachtgeadresseerd en gevraagd aan Burgemeester en
Wethouders te willen bevorderen, dat in dit opzicht dispensatie
kon worden verleend. Nu stellen Burgemeester en Wethouders
voor te bepalen, dat daarvan afwijking zal kunnen worden
toegestaan, welke dus niet gemotiveerd wordt hierdoor, dat
men vindt, dat de hygiënische eischen te zwaar zijn gesteld,
maar welke alleen hieruit voortvloeit, dat de Minister meent,
dat anders het bouwen te veel geld kost. Het is natuurlijk
een moeilijk geval welk besluit de gemeenteraad moet nemen,
want, houdt men aan de verordening vast, dan kan daarvan
het resultaat zijn, dat de bouw, nu en in de toekomst, van
arbeiderswoningen in hooge mate wordt belemmerd, en daar
voor willen wij ons natuurlijk niet verantwoordelijk stellen.
Nu meen ik echter, dat een vorm te vinden is, waardoor aan
den aandrang van de bouwvereenigingen wordt voldaan en
die in elk geval veel minder bezwaar oplevert dan het voorstel,
dat door Burgemeester en Wethouders wordt gedaan.
Ik zou wenschen, dat wel afwijking kon worden toegestaan,
maar dat die alleen door den Raad kon worden verleend.
Daaraan is in de eerste plaats dit voordeel verbonden, dat
die zaken in het openbaar worden behandeld. De politieke
hartstochten komen dan misschien een enkelen keer te voor
schijn, maar daarvoor ben ik niet zoo bang. In elk geval kan
iedere zaak in het openbaar worden behandeld en men kan
zeggen: hoe onaangenaam wij het ook vinden, dat de Minister
den Raad tot een dergelijken maatregel dwingt, na het voor
en het tegen overwogen te hebben, moeten wjj afwijking van
de verordering toestaan. Bovendien is het mogelijk, dat men
in bepaalde gevallen zegt: nu is er minder bezwaar tegen,
want, al is de verdieping minder hoog, aan den anderen kant
is de oppervlakte zoo groot, dat die laagte uit een hygiënisch
oogpunt minder bezwaarlijk is. Het kan ook zijn, dat de ven
tilatie zoo goed is, dat men met het oog daarop in zulk een
geval geen bezwaar heeft afwijking van de verordering toe
te staan. Aan den anderen kant is de mogelijkheid niet uit
gesloten, dat in de toekomst de arbeiderswoningen niet voor
zoo hooge prijzen zullen moeten worden gebouwd, zoodat men
geen enkele reden aanwezig acht om afwijkingen van de ver
ordening toe te staan. Het is ook mogelijk, dat de drang van
de belanghebbenden op het Ministerie zoo krachtig wordt,
dat dit dien eisch laat vallen.
In elk geval, als de Raad besluit het voorstel aan te nemen
zooals ik het wensch aangenomen te zien, namelijk in dien
zin, dat alleen de Raad de toestemming tot afwijking kan
verleenen, blijft de Raad vrij om in elk bijzonder geval te be
slissen of de afwijking zal worden toegestaan en zoo ja op
welke voorwaarden.
De meerderheid van de Commissie voor de Strafver
ordeningen meent, dat dit een afwijking zou zijn van de al
gemeen geldende gewoonte, omdat overal elders Burgemeester
en Wethouders die bevoegdheid hebben, maar voor dat argu
ment gevoel ik toch zeer weinig. Wanneer het goed is in
bepaalde gevallen die bevoegdheid aan den Raad te geven,
dan gaat het niet aan om te zeggen, nu Burgemeester en
Wethouders in den regel dispensatie verleenen, moeten dezen
het in die gevallen ook maar doen, al was het beter, dat de
Raad het deed.
Ik zou daarom willen voorstellen te bepalen, dat wel de
bevoegdheid om afwijkingen toe te staan wordt verleend,
de Raad blijft vrij te overwegen of het in dit geval wenschelijk
is voor den eisch van den Minister te zwichten maar dat
dit niet geschiedt door Burgemeester en Wethouders, doch
telkens bij afzonderlijk Raadsbesluit, waarbij kan worden
overwogen of en onder welke voorwaarden de afwijking zal
worden toegestaan.