36 MAANDAG 7 FEBRUARI 1921. De Voorzitter. Ik ontvang daar het volgende amendement van den heer Groeneveld: «Ondergeteekende stelt voor aan artikel 8 bij den aanvang toe te voegen De vergaderingen van de Commissie zijn als regel openbaar. In bijzondere gevallen kan de Commissie, indien zij zulks noodig oordeelt, besluiten met gesloten deuren te vergaderen." Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Oostdam. M. d. V. Ook ik zal kort wezen na het geen ik vroeger over deze zaak heb gezegd. Ik zie geen enkele reden om, wat de Schoolcommissie betreft, een uitzondering te maken op den regel, dat dergelijke commissies met gesloten deuren vergaderen. Wij hebben zoovele commissies, alle commissies van advies, gelijk deze er een is, die waarlijk haar adviezen beter met gesloten deuren kunnen voorbereiden, waardoor de politieke hartstochten uitgesloten blijven. Het is toch een feit, dat, zoodra een of andere vergadering publiek wordt, de discussies, welke anders heel vriendschappelijk plegen te worden gevoerd, ontaarden in een min of meer elkander vliegen afvangen. Ik zou het niet in het belang van het onder wijs achten, indien dit ook in de Schoolcommissie het geval werd. Het is louter een commissie van advies, die de zaken niet behandelt, maar voorbereidt, en ons van advies dient. Ik zie niet in waarom haar vergaderingen openbaar moeten zijn. De heer Sijtsma, M. d. V. In tegenstelling met den heer Oostdam zou ik mij vóór het voorstel van den heer Groeneveld willen verklaren. Ook bij vorige gelegenheden heb ik mij doen kennen als een voorstander van de openbaarheid van de ver gaderingen van de Schoolcommissie. De heer Oostdam beroept zich wel op verschillende andere commissies van advies, maar hier geldt het een zaak, welke het algemeen raakt en in het bijzonder de ouders der schoolgaande kinderen. Ik vind het uitstekend, dat de onderwijszaken, met uitzondering van die, welke daarvoor niet geschikt zijn het amendement biedt de gelegenheid die met gesloten deuren te bespreken in het openbaar worden behandeld en daarom zou ik het amendement van den heer Groeneveld willen aanbevelen. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik las juist in de afgeloopen week een verslag van een vergadering van de Plaatselijke Schoolcommissie te Amsterdam. In den regel treft men van die vergaderingen verslagen in de couranten aan en ik heb nooit kunnen ontdekken, dat de besprekingen, welke daar werden gehouden, tot politieke hartstochten aanleiding gaven. Ik geloof, dat het geen kwaad kan, dat wij het standpunt innemen, dat de Plaatselijke Schoolcommissie in het openbaar uitspreekt wat zij meerit in het belang van het onderwijs te moeten adviseeren. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik heb met eenige verbazing van dit voorstel kennis genomen, omdat ik het geheel eens ben met den heer Oostdam, dat wij hier te doen hebben met een lichaam, dat absoluut geen bestuursmacht uitoefent. Ik acht het volkomen juist gedacht, dat de beslissingen, welke betrekking hebben op het algemeen belang, genomen worden in het openbaar; maar ik kan het nut er niet van inzien dat, wanneer er commissiën zijn, welke ten aanzien van allerlei dingen advies geven en daarover onderling spreken, zij dat ook zouden moeten doen ten aanhoore van het publiek. Het algemeen belang is daarmede niet gediend. Zij nemen geene besluiten; zij kunnen alleen raad geven en die raad komt toch voor het forum van het publiek wanneer het omgezet wordt in een voorstel ten aanzien waarvan wij hier dan een besluit te nemen hebben. De heer Sijtsma. Dan is het te laat. De heer Eerdmans. Neen, dan is het niet te laat. Zou de heer Sijtsma denken, dat de Plaatselijke Schoolcommissie voor ons, Raad, de dingen deed en dat wij altijd goedvinden wat door de commissie wordt geadviseerd? Ik heb wel eens bemerkt, dat de heer Sijtsma niet tot de leden behoort, die altijd gfenegen zijn mede te gaan met het geen door een commissie aan ons wordt voorgesteld. Ik meen, dat wij op een verkeerden weg komen, wanneer wij de raadgevende lichamen, welke geen bestuursmacht uit oefenen, ook ten aanschouwe van een al dan niet gevulde tribune laten beraadslagen en beslissen. Ik geloof' dus, dat het beter is en meer in het belang van de zaak om het amendement niet aan te nemen. De heer Meijnen. Ik wensch mij aan te sluiten bij hetgeen door de heeren Oostdam en Eerdmans is aangevoerd. Ik moet mij verklaren tegen het amendement van den heer Groeneveld. De heer Knuttel. M. d. Y. Ik stel in de Schoolcommissie, zooals die volgens de nieuwe wet is samengesteld, niet zoo bovenmatig belang, maar ik vind toch dat het wenschelijk kan zijn dat hare vergaderingen openbaar zijn. Niet omdat ik denk, dat vele menschen zich geroepen zullen gevoelen om die vergaderingen bij te wonen, maar omdat dan een verslag van de vergaderingen in de pers zal worden opgenomen, en door zoodanig verslag kan de belangstelling in onderwijszaken onder het publiek niet anders dan meer opgewekt worden. Dit acht ik het grootste belang van het amendement en daarom meen ik dat het aangenomen moet worden. De heer van der Lip. Burgemeester en Wethouders zijn ook niet voor het amendement van den heer Groeneveld. Verleden jaar is deze zaak hier reeds besproken en toen hebben wij het standpunt ingenomen: laten wij even wachten met het uitmaken van deze quaestie tot dat de nieuwe wet er is; wij weten niet hoe deze de inrichting der Commissie zal regelen. Het is gebleken, dat wij daarin goed gezien hebben. Inderdaad is de inrichting der Commissie eenigszins gewijzigd. Onder de oude wet was het, zou men kunnen zeggen, gedeeltelijk een Commissie van toezicht en gedeeltelijk een Commissie van advies; nu is het heelemaal een Commissie van advies geworden. Artikel 184, lid 2, der nieuwe wet zegt van de Schoolcommissie «Zij heeft tot taak aan het gemeentebestuur en de leden van het Rijksschooltoezicht adviezen te verstrekken met betrekking tot het lager onderwijs in de gemeente." Vervallen is de bepaling van artikel 97 der oude wet, dat de plaatselijke commissiën een nauwkeurig toezicht houden op alle scholen in de gemeente, waar lager onderwijs gegeven wordt, en die ten minste twee malen'sjaars bezoeken. Hieruit blijkt, dat de aard der commissie eenigszins veranderd is. De Minister zegt dan ook in zijne toelichting: »Het komt den obdergeteekende voor, dat voor de plaatselijke Commissie een goede taak weggelegd kan zijn, mits hare bestemming wordt gewijzigd. Naar zijne meening behoort deze niet anders te zijn dan een raadgevend college dat zijne adviezen geeft aan het Rijksschooltoezicht en het Gemeentebestuur en desverlangd ook aan de onderwijzers bijstand verleent. Maar toezicht op de scholen zal zich dus dienen te bepalen tot datgene wat voor dit adviseurschap noodig is." Dus de taak der commissie is geworden louter adviseerend en met de heeren Oostdam, Eerdmans en Meijnen ben ik het geheel eens dat, waar het betreft een college, dat alleen advies geeft, er geen redenen bestaan om voor te schrijven dat de vergaderingen openbaar zullen zijn. Wij hebben verscheidene commissies, die aan het gemeente bestuur advies uitbrengen, de Commissie van Fabricage, de Commissie van Financiën, enz., maar niemand denkt er aan voor te schrijven, dat dergelijke Commissies in het openbaar moeten vergaderen, en niemand meent, dat de adviezen er onder lijden, omdat de vergaderingen met gesloten deuren worden gehouden. Mij komt het voor, dat men, indien de vergaderingen openbaar worden, aan den eenen kant meer zal zeggen dan men anders zou doen en aan den anderen kant meer zal verzwijgen dan noodig is. Vooral in verband met de tegenwoordige samenstelling der Schoolcommissie, waarin onderwijzers en ouders van leerlingen moeten zitting hebben, zal men, naar mijn meening, veel vruchtbaarder adviezen krijgen, als de leden openhartig kunnen spreken. Waarom heelt men er ouders van leerlingen ingebracht? Om dezen gelegenheid te geven eens eerlijk te zeggen wat zij op het hart hebben en hoe zij over de school denken. Het zou mijns inziens het werk van de Commissie schaden, als de ouders gedwongen werden hun mond te houden, omdat de besprekingen in het openbaar plaats hebben en in de pers worden vermeld. Die openbaarheid zou mijns inziens een stap achteruit wezen. Ik laat nu nog daar of wij het recht hebben in deze ver ordening die openbaarheid voor te schrijven. Artikel l76 van de nieuwe Lager Onderwijswet zegt, dat de Gemeenteraad vaststelt de inrichting en de samenstelling der Commissie, zoodat de vraag gesteld zou kunnen worden of wij bevoegd zijn een dergelijke bepaling in deze verordening op te nemen. Zoo oppervlakkig beschouwd valt deze zaak noch onder de «inrich ting" noch onder de «samenstelling" der Commissie, maar bij een eenigszins ruime opvatting van die twee begrippen zou het er misschien wel onder te brengen zijn. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik kan niet meegaan met hen, die mijn amendement hebben bestreden. Er is op andere commissies gewezen, maar de stof, welke in tal van andere commissies behandeld wordt, is niet bijzonder geschikt om de publieke belangstelling te wekken, maar met de stof, welke de Plaatselijke Schoolcommissie heeft te behandelen, is dat ongetwijfeld wel het geval. Het hangt er geheel van af wat voor een commissie het is. Vooral de heer Eerdmans vindt die openbaarheid zoo vreemd, maar te Amsterdam, Utrecht, den Haag en Zwolle vergaderen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 4