56 MAANDAG 7 FEBRUARI 1921. De Voorzitter. Ik meen, dat van weerskanten de zaak helder genoeg in het licht gesteld is en ik geef in over weging deze bespreking te eindigen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wil vragen, of Bur gemeester en Wethouders, speciaal de Wethouder van der Pot, ons iets kan mededeelen hoe het op dit oogenblik staat met het bouwplan van «Tuinstadwijk". De heer van der Pot. Wij hebben verleden week nog een verzoek tot den Minister gericht om de afdoening van deze aangelegenheid te bevorderen. Zeer tot ons leedwezen is er opnieuw vertraging gekomen, doordat de Minister nog enkele bezwaren had wat betreft het badhuis. Onzerzijds was nu voorgesteld het badhuis af te scheiden van de woningen en alvast toestemming te verleenen voor den bouw der woningen. Dat heeft de Minister niet gedaan. Wij hebben opnieuw bij den Minister erop aangedrongen om machtiging te geven de aanbesteding alleen voor de woningen te houden. De Voorzitter. Ik deel den heer Knuttel mede, dat hij zoo even niet tegenwoordig was toen zijn voorstel in zake de Stedelijke Werkinrichting aan de orde kwam en dat deswege dat agendanummer uitgesteld is tot de volgende vergadering. De heer Knuttel. M. d. V. Ik had het reeds vernomen van een van de leden. De heer van Stralen. Ik zou een enkele opmerking willen maken in verband met den woningnood. Het komt den laatsten tijd weder herhaaldelijk voor. dat ingezetenen uit hun huis gezet worden door middel van den deurwaarder. Als alle instanties doorloopen zijn en de menschen geen uitstel meer krijgen, dan komt de zaak voor den kanton rechter van wien zij dan geheel afhangen. Meent deze, dat geen uitstel meer moet worden gegeven, dan krijgt de deur waarder het gewenschte vonnis en eenige dagen later worden de menschen uit hun woning gezet. In den laatsten tijd hebben zich herhaaldelijk van die gevallen voorgedaan, en nu vind ik het te betreuren, dat, als zulke gevallen zich voordoen, de gemeente niet in staat is deze op straat gezette en dakloos geworden gezinnen tijdelijk althans van een woning te voorzien. Ik vind, dat de gemeente moet zorgen in dergelijke ge vallen, dat die gezinnen een dak boven het hoofd krijgen. Het eenige is, wat nu van gemeentewege gedaan wordt, dat zoo'n dakloos geworden gezin tijdelijk in dat beroemde aardappelenpakhuis in de Caeciliastraat ondergebracht kan worden. Ik heb mij met sommige van die gevallen ingelaten, maar ik wil vragen of het aangaat dat de gemeente aan menschen, die met hun gezin op straat gezet worden, een dergelijke woonplaats aanwijst. Ik acht het noodzakelijk, dat afgezien van de volksgezondheid in het algemeen, de gemeente de beschikking heeft over eenige peiceelen, waarin dergelijke op straat gezette gezinnen ondergebracht kunnen worden. Ik wil niet pleiten voor het stichten van noodwoningen; ik gevoel voor dat systeem niets; maar wij kunnen in de omstandigheid geraken, dat buiten de taak en de werking van de bouwvereenigingen om, de gemeente zorgt voor een aantal woningen voor dergelijke noodgevallen. Van dezen eisch kan men de billijkheid niet ontkennen. Het gaat niet aan menschen in dien toestand te laten. De Raad, Burgemeester en Wethouders en meer anderen bemoeien tot nog toe er zich niet mede in welke omstan digheden zulke gezinnen daardoor geraken. Bij den heerschenden woningnood wordt dan gevonden wat men dan noemt een oplossing, doch vaak een zoodanige, die aan de goede woon verhoudingen ernstig afbreuk doet. Zooals ik reeds zeide, pleit ik niet voor het stichten van noodwoningen, maar zou dit nu niet een oplossing zijn, dat de gemeente hier en daar groote leegstaande gebouwen kocht of huurde en tijdelijk als onderdak voor dergelijke gezinnen inrichtte? Dat lijkt mij niet onmogelijk. Aan de Haven heeft langen tijd een groot gebouw leeg gestaan, waarin vroeger een apotheek gevestigd was het is dezer dagen verkocht en dat zou dunkt mij geschikt zijn geweest om tijdelijk te worden ingericht als huisvesting voor een aantal gezinnen. Verder heb ik het oog op de Pieterskerkgracht, waarin naar ik meen de meisjes-padvinders thans worden ondergebracht; ook.daar ware wel een gelegenheid te scheppen. Het is slechts voor een noodgeval en het gaat niet aan, dat de gemeente het maar laat loopen en, als er menschen op straat worden gezet, zich daarvan niets aantrekt. Die menschen moeten aan een woning worden geholpen. De heer van der Pot. M. d. V. Ik wensch er even op te wijzen, dat aan hetgeen de heer van Stralen wil, eenigszins een gevaarlijken kant zit. Als wij ean dergelijk huis kochten en daarin dan 10 woningen inrichtten voor menschen, die uit hun huis werden gezet, dan zou, zooals de heer van Stralen dat noemt, de kantonrechter veel vaker een kwade bui hebben, omdat dan tegen de uitzetting het motief niet gold, dat iemand op straat kwam te zitten. De kwestie, dat men niet weet waar de betrokken personen been moeten, weerhoudt er dikwijls van om tot uitzetting over te gaan, maar, als er een onderdak open staat, dan zal het vaker gebeuren en wel zoo vaak totdat een dergelijk huis weer vol is. Aan den anderen kant moet ik er op wijzen, dat de Huur- commissie, als haar hulp wordt ingeroepen, zeer clement is en hoogstens in uitzonderingsgevallen tot het nemen van een beslissing tot ontruiming medewerkt, en dat, als er zich gevallen voordoen als waarop gedoeld wordt, deze wel voor een groot deel aan de schuld van de betrokken personen zeiven te wijten zullen zijn, omdat zij of niet op tijd de huur hebben betaald of den termijn voor beroep op de Huur commissie hebben laten verloopen. Neemt men dien termijn in acht en zorgt men geen wanbetaler te zijn, dan geeft de wetgeving op dit gebied naar mijn meening aan de betrokkenen een behoorlijke bescherming. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 24