54
MAANDAG 7
FEBRUARI 1921.
het werk gesteld aan bedoeld bouwwerk, terwijl Leidsehe
werkkrachten in voldoend aantal beschikbaar waren en zich
ook hebben aangeboden
Indien dit juist is, welke maatregelen zijn dan te dezer
zake door Burgemeester en Wethouders genomen ter richtige
nakoming van zijn verplichtingen door den betrokken aan
nemer?"
De heer van der Pot. M. d. V. Ik kan den heer van Stralen
op deze vragen niet veel antwoorden, dat hij niet al lang
weet. Mijn antwoord kan dan ook kort zijn. De feiten, in die
vragen vermeld, zijn juist, maar zij zijn niet in strijd met de
besteksbepalingen. De aannemer van den bouw voor »Eens-
gezindheid" heeft bij advertentie personen opgeroepen, die
wilden inschrijven voor een groot deel van het grondwerk,
en heeft daarop gekregen drie inschrijvingen, waaronder één
uit Leiden en een van een combinatie van personen uit
Katwijk, die met een belangrijk verschil de laagste was en
aan welke dan ook het werk is gegund. Nu treedt die associatie
van arbeiders uit Katwijk hier op als onder-aannemer. Het
zou nog eenigszins dubieus zijn, wat voor hen gelden moest,
indien in het bestek alleen bepalingen voorkwamen omtrent
het gebruik van werklieden. Wellicht was er dan een opvatting
denkbaar, dat deze menschen om hun maatschappelijke positie
daaronder moesten worden gebracht, maar in het bestek wordt
uitdrukkelijk onderscheid gemaakt. Behalve de bepaling over
werklieden, ten aanzien waarvan gezegd wordt dat alleen
gebruik gemaakt mag worden van Leidsehe arbeiders, behoudens
uitzonderingsgevallen, komt er ook in voor een andere bepaling
omtrent onderaannemers, die dus van de arbeiders onder
scheiden worden. Ik heb het contract gezienhet is niet slechts
een voorwendsel, dat die menschen als onderaannemers optreden.
Er is een contract aangegaan met deze combinatie en de
aannemer staat dus sterk als hij er zich op beroept, dat de
bepaling, welke voor arbeiders geldt, in dezen niet toepasselijk is.
Ik had reeds dadelijk het gevoel, dat dc aannemer in dezen
sterker stond dan degenen, die zich er tegen zouden willen
verzetten. Ik heb echter ten alle overvloede nog eens het
oordeel gevraagd van den rechtsgeleerden raadsman der
gemeente, die het in dezen geheel eens is met het standpunt,
dat ik hier nu verdedig, maar dat ik niet begonnen ben met
aan te geven. Ik ben begonnen met mij op het andere standpunt
te stellen. Hij achtte het geen quaestie zelfs om door arbitrage
te worden uitgemaakt, iets waaraan ik ook nog een oogenblik
gedacht had. Hij achtte het zoo pertinent zeker, dat hier geen
speld tusschen te steken was.
Dit over de vraag zooals zij luidt. Er zou nog iets anders
kunnen zijn. Men zou kunnen betoogen, dat er in dit bestek
dan een leemte is, dat de bepaling zoo gemaakt had moeten
worden dat dit buitengesloten was. Ik wil echter eerst daarop
ingaan, als de heer van Stralen zijne vragen daartoe wil
uitstrekken. Dan wil ik daaromtrent ook nog wel iets zeggen.
De heer van Stralen. De heer van der Pot heeft reeds
gezegd, dat ik die vragen stelde doch eigenlijk reeds van de
toedracht der zaak zoo wat op de hoogte was. Gedeeltelijk is
dat juist, omdat ik destijds zelf den Wethouder erover heb
aangesproken, toen de thans bestaande situatie dreigde te
ontstaan.
De Wethouder heeft mij toen beloofd er direct maatregelen
tegen te zullen nemen, en het is voornamelijk het feit,
dat ik nadien van den Wethouder niets meer vernomen had,
dat mij verplicht heeft door het stellen van deze vragen de
juiste toedracht der zaak te weten te komen.
Ik had ook wel begrepen, dat de Wethouder ten slotte ge
zwicht was voor de handigheid, welke in dit opzicht gebruikt
is geworden door den aannemer van dit bouwwerk, althans
door de personen, die met hem in connectie staan. Maar ik
betreur toch, dat op die manier, terwijl de werkloosheid hier
zoo groot is en er in de betrokken groep een zoo groot aantal
personen beschikbaar was die dat werk hadden kunnen uit
voeren, en terwijl door de gemeente een bepaling is gemaakt
om te zorgen, dat dergelijke menschen aan het werk zouden
gesteld worden, dit nu door een truc onmogelijk is gemaakt
en de besteksbepalingen op dit punt feitelijk tot een fictie
zijn geworden.
Ik heb mij laten vertellen, dat het tot stand komen van
die combinatie nog al eigenaardig in zijn werk gegaan is. Er
was hoegenaamd geen samenwerking tusschen die personen,
die nu een associatie vormen, vóórdat een bepaald persoon,
die bij deze aanneming betrokken was, er erg in kreeg dat
op die wijze voordeelen voor hem konden verkregen worden.
De Wethouder zal wel weten, dat door verschillende per
sonen opgaaf van kosten is gedaan wat betreft dit grondwerk
en dat de hoogste en de laagste opgaaf zeer beduidend ver
schilden. Ik meen, dat de hoogste opgaaf een kleine ƒ30000.
bedroeg en de laagste opgaaf even boven de 10000.
Als ik het we! heb is de reden, dat het werk zoo laag
aangenomen is, alleen hierin gelegen, dat aan die Katwijksche
werklieden, die bij elkander gebracht zijn en bereid waren
waarschijnlijk voor veel lager loon te werken dan het eigen
lijke loon is, het werk is gegund. Op die manier heeft de
aannemer een groot voordeel in de wacht gesleept.
Ik neem aan, dat de Wethouder het ongetwijfeld wel goed
zal hebben uitgezocht, en het zal gebleken zijn, dat er in
dit geval niets meer aan te veranderen is. Maar naar aan
leiding van wat de Wethouder aangevoerd heeft zou ik nog
een vraag willen stellen, namelijk, of, nu gebleken is, dat de
besteksbepalingen in dit opzicht niet geheel beantwoorden
aan het doel, Burgemeester en Wethouders ten spoedigste
willen komen met voorstellen, welke de besteksbepalingen aan
de nu geschapen toestanden zullen doen aanpassen, zoodat
het in het vervolg onmogelijk zal worden dergelijke trucs uit
te halen. Gebeurt dat niet, dan zal zich herhaaldelijk het
geval voordoen, dat de Leidsehe werkkrachten, die dringend
werk noodig hebben, worden uitgesloten.
De heer Sijtsma. M. d. V. Als ik het mij wel herinner, hebben
wij jaren geleden diezelfde kwestie gehad en toen is van de
zijde van Burgemeester en Wethouders opgemerktwij kunnen
er niets aan doen, want de besteksbepalingen beletten het
niet en de aannemer is dus volkomen in zijn recht, maar in
de toekomst zullen wij er voor waken, dat het niet meer
gebeurt, want wij gevoelen, dat wij moeten trachten onze
eigen werklieden aan het werk te stellen. Thans blijkt echter,
dat een desbetreffende bepaling niet in de besteksbepalingen
is opgenomen of dat daarin weer een leemte is ingeslopen,
zoodat de aannemer door de mazen van de besteksbepalingen
kan doorkruipen, ten nadeele van onze werkloozen. Dat is
niet zooals het behoort.
De heer van der Pot. M. d. V. Er wordt gesproken van
trucs en handigheden van een aannemer, maar het is mij
niet gebleken, dat daarvan per se sprake is. Er is een uitnoodiging
gericht, die mij getoond is, aan aannemers om in te schrijven.
Nu is de kwestie of het gebeurde in de toekomst is te voorkomen.
Ik geloof het niet; ik zou mij althans gaarne den weg gewezen
willen zien om dat te doen, want het zou, waar men in het
algemeen toch van de aannemers niet kan eischen, dat zij
Leidenaar moeten zijn, een dwaasheid zijn dien eisch wel aan
onderaannemers te stellen, omdat de kosten van den woning
bouw daardoor natuurlijk sterk zouden worden opgevoerd.
Bovendien zou het zonderling zijn, dat wij, waar meer en
meer het streven er op gericht is de arbeiders zich te doen
combineeren tot hetgeen men elders bouwgilden noemt het
is hier wel geen bouwgilde, doch een associatie van arbeiders,
die als onderaannemer optreedt, lijkt daar toch op voor
een dergelijke bouwgilde bepalingen zouden gaan maken,
die afweken van de bepalingen, geldende voor een gewonen
aannemer. Het streven om combinaties van arbeiders te krijgen,
dat de heer van Stralen zal willen bevorderen, zal naar mijn
meening niet worden bevorderd, als wij dien weg opgaan en
zulke combinaties van arbeiders handycappen door de bepaling,
dat zij in de eigen gemeente gevestigd moeten zijn. In Engeland
waar men het eerst die gilden heeft zien verrijzen, bestaat een
dergelijke bepaling dan ook niet. Het is een moeilijkheid, maar
ik zie daar den heer Knuttel den vinger opsteken; wellicht
weet hij een weg.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik gevoel er in het algemeen
niets voor, dat Leidsehe arbeiders in bepaalde gevallen moeten
voorgaan. Ik wil alleen loondrukkende werking, die het gevolg
zou kunnen zijn van het gebruiken van krachten van buiten,
voorkomen en daarom zou ik willen vragen of er niet op deze
wijze in ware te voorzien, dat gezorgd wordt, dat de menschen,
die daar werkzaam zijn, hetzelfde loon per werkeenheid krijgen
als aan de Leidsehe arbeiders wordt betaald.
De heer van der Pot. Zij werken voor een som, die te voren
is bepaald en waarvoor zij het geheele werk hebben aan
genomen; het gaat niet per uurloon.
De heer Knuttel. Zou niet een prijs per eenheid werk
kunnen worden vastgesteld
De heer van der Pot. Dan maakt men, dat een dergelijke
groep niet met eenhoofdige aannemers kan concurreeren.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zou den heer van der
Pot willen vragen, of hij misschien iets kan mededeelen in zake
den cokesverkoop, waarover ik een vorige maal een vraag
gesteld heb.
De heer van der Pot. Ik kan op die vraag van den heer
Dubbeldeman een antwoord geven.
De quaestie was deze. De heer Dubbeldeman maakte er
aanmerking op, dat, naar hem gebleken was, de prijs van
parelcokes, die afgestaan was aan een grooten afnemer, lager