52 MAANDAG 7 FEBRUARI 1921. plan het debat van den vorigen keer opnieuw te gaan be ginnen daarvoor bedank ik. Alleen wil ik zeggen, dat, als de Voorzitter beweert, dat de zaak was afgedaan en de menschen dien verhoogden loon- altrek van af 1 Januari hadden betaald, ik de juistheid daar van beslist ontken. Ik weet, dat aan het einde van het jaar 1920 b.v. aan de gestichten niemand der bewoners dien ver hoogden aftrek van af 1 Januari had betaald, terwijl dat evenzeer het geval was ten aanzien van meerdere ambts woningen. Ik weet dat positief. Misschien heeft men zelfs thans bij de gestichten nog niets van het achterstallige ingehaald. Wat de zaak zelve betreft thans is alleen aan de 'orde de uitvoering van de motie, niet de vraag of de motie al dan niet goed was hebben Burgemeester en Wethouders die zeer juridisch aangepakt en bekeken en ik vind, dat dat standpunt van Burgemeester en Wethouders niet op bijzonder hoog peil staat. Er is een motie aangenomen en nu hebben Burgemeester en Wethouders de motie los gemaakt van de toelichting en aldus geredeneerd: de motie zonder meer is ook wel anders uit te leggen. Dat is best mogelijk, maar men moet de motie niet van haar toelichting los maken. Volgens het Reglement van Orde krijgt iedere voorsteller gelegenheid om zijn voorstel eerst kort toe te lichten en daarna om het langer toe te lichten. Dat heeft toch een bedoeling. Het beteekent, dat een voorstel niet alles kan omvatten en de toelichting noodig is om den geest van een voorstel uit een te zetten. Wanneer dat niet zoo was, waarvoor zou dan een toelichting dienen Men zou dan van elk Raadslid ver langen, dat hij zijn toelichting compleet in zijn voorstel zette, en dat gaat natuurlijk niet. Ik heb zeer duidelijk gezegd wat ik met mijn motie be doelde. Ik heb hier bij mij het officieele verslag van de betrokken Raadszitting en daarin kan men vinden, dat ik het volgende heb gezegd: »Ik wil ook een tweede motie voorstellen teneinde te voor komen, dat die menschen over Januari tot October een groot bedrag moeten bijbetalen, dat van hun loon zal worden afgehouden." Men kan dus niet zeggen, dat ik in mijn toelichting niet volledig ben geweest. Ik heb uitdrukkelijk den termijn genoemd, waarover het ging, en van mijn toelichting, welke zeer duidelijk zegt wat ik bedoel, maken Burgemeester en Wethouders de motie los. Die handelwijze staat niet op hoog peil, zooals ik reeds zeide. Men kan niet verlangen, dat een Raadslid, dat een voorstel doet, daarin de geheele toelichting zet, want dat is niet mogelijk. Als dat moest geschieden zou elke mondelinge toelichting overbodig zijn. De Voorzitter. Allereerst moet ik opkomen tegen de bewe ring, dat hetgeen van de zijde van Burgemeester en Wethou ders is gezegd een veroordeeling van de motie en van de aanneming daarvan zou zijn. Daaraan wordt niet gedacht en wij constateeren dan ook, dat er in de toekomst mede zal worden gerekend. De toepassing van de motie kon over de laatste loonsverhooging niet plaats hebben. Aan de terugwer kende kracht van loonsverhoogingen zal wel eens een eind komen en dat is ook gewenscht, want die terugwerkende kracht is wonder geschikt om de financiën van de gemeente in het honderd te jagen. Maar nu de motie eenmaal is aange nomen, zal er in de toekomst zeer zeker rekening mede gehouden worden. Die verhoogde aftrek voor vrije woning was echter reeds een voldongen feit, toen de motie werd aangenomen, en nu kan de heer Groeneveld beweren, dat hij het zus en zoo gezegd heeft, er is zooveel gezegd bij die gelegenheid, maar dat is zoo niet begrepen. Ik heb verscheidene menschen bij mij gehad, die zeiden: dat wij het moeten betalen, vinden wij daaraan toe, maar het bezwaar is, dat wij het in zoo korten tijd moeten doen. Toen heb ik er in het College over gesproken en heb ik gezegd laat ons de noodige ruimte daaraan geven, opdat men niet in eens sta voor een zoo groeten aftrek door dat het bedrag in zoo korten tijd betaald moet worden. Dit is in elk geval uitgevoerd geworden. Overigens, toen de motie aangenomen was, was de zaak in hoofdzaak beklonken, al mocht er hier en daar een kleinigheid overblijven. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik heb met mijne motie bedoeld te voorkomen, dat de menschen een belangrijk bedrag moesten bijbetalen. Het was nog niet het ergste, dat de huurprijzen verhoogd werden, maar het ergste was dat de menschen pas in Sep tember kennis kregen van het besluit van Burgemeester en Wethouders en nu moesten zij bedragen van f 50.— tot f 100.— bijbetalen, geld dat zij natuurlijk niet meer hadden, want geld raakt in een arbeidersgezin zoekdat is op. Dat vond ik zeer hard en daarom heb ik deze motie inge diend: heusch niet voor de toekomst. Ik heb de motie ingediend voor het verleden. Het staat voor mij vast, dat de toenmalige Raad ook gevoeld heeft het harde van dien maatregel en daarom met mijne motie medegegaan is. Nu zijn Burgemeester en Wethouders zoo handig het zoo op te vatten, dat ik bedoeld zou hebben dat zij in het vervolg spoediger een besluit moeten nemenmaar dat is absoluut niet mijne bedoeling geweest. Trouwens, ik heb het nadruk kelijk in mijne toelichting gezegd. Ik heb zoo pas voorgelezen dat ik letterlijk gezegd heb, dat ik het oog had alleen op het verleden en niet op de toekomst. Om alsnog te bereiken dat, wat de Raad gewild heeft, ook wordt uitgevoerd, ben ik nu genoodzaakt weder een nieuwe motie in te dienen. Misschien wordt die nu verworpen, om dat er thans weder een andere Raadssamenstellirig is. De meerderheid was de vorige maal niet groot. Maar als dat de taktiek van Burgemeester en Wethouders is, waar gaan wij dan heen? Dan zou elk Raadslid daaruit de consequenties kunnen trekken en, wanneer een voorstel van hem verworpen is, afwachten, of er misschien niet toevallig een andere samen stelling van den Raad is, om er nog eens op terug te komen. Wij moeten dien weg niet opgaan. Wat eenmaal aangenomen is, is aangenomen en moet uitgevoerd worden. De Voorzitter. De heer Groeneveld zegt, dat het voor die menschen was een overrompeling, dat zij in eens kwamen te staan voor het geweldige feit van zooveel meer te moeten betalen. In de stukken is reeds nadrukkelijk aangegeven dat, zoodra de loonsverhooging tot stand was gekomen, aan de hoofden van dienst mededeeling gedaan is, dat men er wel mede moest rekenen, dat de aftrek voor vrije woning verhoogd zou worden. Dus allen wisten het. Nu kunnen sommigen wel gaan vertellen, dat zij het niet wisten, maar dat zijn van die smoesjes; daarmede kunnen wij geen rekening houden. Het is den menschen medegedeeld geworden en wanneer zij er toen rekening mede hadden willen houden, dan hadden zij kunnen zeggen: wij krijgen op het oogenblik zooveel extra geld in eens, wij zullen daarvan terzijde leggen hetgeen door ons later alsnog meer betaald moet worden voor het genot van vrije woning. Men had ook een anderen weg kunnen inslaan. Wij hadden de uitbetaling van dat meerder loon vanaf 1 Januari kunnen laten wachten totdat eerst die regeling van den woningaftrek had plaats gehad, doch om de menschen ter wille te zijn is de uitbetaling direct geschied. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik had niet verwacht, dat de motie, destijds door den heer Groeneveld voorgesteld, in deze vergadering nog aanleiding tot debat zou behoeven te geven. Ik moet eerlijkheidshalve verklaren, dat ik per slot van rekening geloof, dat de Voorzitter de zaak niet zoo naar voren brengt als toenmaals de bedoeling van den heer Groeneveld geweest is. Bij den heer Groeneveld en bij de andere Raadsleden, die voor diens motie hebben gestemd, heeft wel degelijk de gedachte voorgezeten, dat het hoogst onbillijk/eigenlijk niet in den haak was, dat die menschen voor het feit werden gesteld die verhoogde huur te moeten betalen. Degenen, die vóór de motie van den heer Groeneveld hebben gestemd, waren op dat oogenblik werkelijk de overtuiging toegedaan, dat voor de menschen, die door Burgemeester en Wethouders in de huur van hun ambtswoning werden verhoogd Burgemeester en Wethouders hadden daartoe natuurlijk het recht die maatregel niet terugwerkende kracht moest hebben, omdat wij ons gevoelden in de positie van degenen, die door Burge meester en Wethouders voor het feit werden gesteld eenvoudig over 5, 6, 7 of 8 maanden een deel van hun loon te moeten terugstorten. Die menschen konden dat niet doen en ook in het particuliere leven zou men het iemand euvel duiden, als hij overging tot verhooging van de huur van een of andere woning en die verhooging dan met terugwerkende kracht toepaste. Wanneer gij zegt, Mijnheer de Voorzitter, dat gij direct na de aanneming van' de motie hebt gezegd, dat deze bedoeld was om er in de toekomst rekening mede te houden, dan geloof ik, dat die woorden hetzij niet zijn gesproken hetzij niet door den Raad zijn verstaan, want, waren zij door den Raad verstaan, dan zouden wij toen reeds het debat van hedenavond hebben gekregen, omdat bij de voorstemmers van de motie de indruk bestond, dat zij opkwamen tegen de pressie, welke op de bewoners van ambtswoningen werd uitgeoefend. De heer van der Pot. M. d. V. Ik wensch even het volgende op te merken, dat mijns inziens wel binnen de orde is. Er waren naar onze meening twee opvattingen van de motie mogelijk. Wij kwamen tot de conclusie, dat, als wij de motie uitlegden, zooals die nu blijkbaar door den heer Groeneveld is bedoeld, een buitengewoon onlogische toestand zou ont staan. Men moet twee dingen niet verwarren. Ik kan aan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 20