MAANDAG 7 FEBRUARI 1921.
49
De heer van Eck. M. d. V. Ik wensch gaarne nog een
enkele opmerking te maken naar aanleiding van hetgeen
tegen mijn voorstel is aangevoerd.
Ik geloof, dat de heer de Lange zich vergist, wat de
bedragen der vermogensbelasting betreft, want ik heb hier de
wet op de vermogensbelasting van 1919 en daarin lees ik
het volgende:
»Is de waarde ƒ16000.of meer, doch minder dan ƒ30000.
dan is verschuldigd 2*— van elke geheele som van 1000.
waarmede zij het bedrag van 15000. te boven gaat."
De heer de Lange. Dat is gewijzigd; het is nu 1.per
mille.
De heer van Eck. Als men 30000.of meer heeft.
De heer de Lange. Het is 1.per mille.
De heer van Eck. .Het scheelt iets, maar in elk geval zal de
heer de Lange moeten toegeven, dat het bedrag van de
vermogensbelasting zeer gering is. Als men in aanmerking
neemt, dat de vermogensbelasting hier ter stede in het geheel
opbrengt 80000.zal men toegeven, dat die belasting van
niet veel beteekenis is.
Nu zal men vragenwaarom dan geprobeerd uit die belasting
nog wat te halen en daardoor misschien teweeg gebracht,
dat de trek van de vermogenden uit Leiden nog grooter
wordt? Dat komt door het verschillend standpunt, dat innemen
de sociaal-democraten, en de leden der burgerlijke partijen.
Wij meenen, dat op het oogenblik de groote massa hier dooi
de belasting zoo zwaar gedrukt wordt dat wij moeten zoeken
naar middelen, zij het dan ook kleine, om in dien druk eenige
verandering te brengen. Wanneer wij gedaan kunnen krijgen
dat begonnen wordt met het heffen van 50 opcenten en dat
men later, in die richting voortgaande, komt tot 100 opcenten,
dan krijgen wij van hen, die het over het algemeen toch
beter kunnen dragen, een belangt ijker aandeel iri de belastingen
dan totnogtoe het geval is.
Als ze in de stad blijven, voegt de heer Wilmer inij toe.
Ja, alle gemeenten staan ten slotte voor dezelfde quaestie. In
het stuk van Burgemeester en "Wethouders wordt reeds aan
gehaald, dat in Noord-Holland 17 opcenten geheven worden
tegenover 2 in Zuid-Holland. Met andere woorden: dus in
Noord-Holland is men niet zoo angstig om de vermogenden
te verjagen. Ik geloof ook niet, dat de aangeslagenen altijd
zoo kijken naar die opcenten op de belasting. Veel meer
indruk maakt het welk bedrag men moet betalen in den
hoofdelijken omslag, dan de vraag hoeveel opcenten men betalen
moet op de Rijksbelastingen, aangezien het voor de meesten
toch betrekkelijk een bagatel is.
Ik geef toe, er is het nadeel aan verbonden dat, als men
de hooge aanslagen wil treffen, men tevens de kleine aanslagen
treft. Ja, als het anders geregeld kon worden, dan zouden wij
er ook voor zijn, maar wij moeten hier ook de kleine ver
mogens treffen om te maken dat de druk op hen, die absoluut
geen vermogen hebben, iets wordt verlicht.
Nu is het een zeer moeilijke quaestie, dat men door het
heffen van zoodanige hooge belasting de vermogenden, die te
Leiden toch al niet groot in aantal zijn, misschien nog wat
sterker de gemeente uitdrijft; wij moeten echter niet vergeten,
dat elke gemeente voor die moeilijkheid staat, En als men
daarmede te veel rekening houdt, dan zou men de belasting
zoo moeten regelen, dat de vermogenden als het ware zeer
ontzien worden. Dat standpunt zouden wij niet kunnen aan
vaarden.
Wij willen met beleid te werk gaan; dat blijkt reeds uit
het indienen van dit amendement; wij vragen niet ineens
alles; maar wij meenen in elk geval, dat zij die een arbeids
loos inkomen genieten een zoo groote bevoorrechting hebben,
dat het niet onbillijk is dat in de eerste plaats de last van
de belastingen op hen drukt.
De Voorzitter. Thans zijn wij uitgepraat. Ik wil alleen
nog zeggen, dat naar mijn inzien de heer van Eck precies
het omgekeerde zal bereiken van hetgeen hij zich voorstelt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer van Eck wordt in stemming
gebracht en met 22 tegen 6 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Sijtsma, Rotteveel, de Lange,
Heemskerk, Eerdrnans, Oostdam, Bots, van der Lip, van der
Pot, Mulder, Wilmer, Splinter, Sanders, Wilbrink, Kuivenhoven,
Meijnen, van Hamel, Huurman, Stijnman, Bisschop, Schoneveld
en de Voorzitter.
Vóór stemmen: de heeren Dubbeldemari, van Eck, van
Stralen, Groeneveld, en de dames BaartBraggaar en Dubbel-
demanTrago.
Art. 1 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Art, 2 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke
stemming wordt vastgesteld.
XVII c. Voorstel tot vaststelling van de verordening, regelende
de heffing van opcenten op de hoofdsom der Personeele Belasting
te Leiden.
(Zie Ing. St. N°. 12.)
Algemeene beschouwingen worden.niet gehouden.
Beraadslaging over artikel 1, luidende:
»Te beginnen met 1 Januari 1921 worden ten behoeve van
de gemeente Leiden de navolgende opcenten geheven op de
hoofdsom der Personeele Belasting
50 op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huur
waarde niet meer dan 250.bedraagt;
60 op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huur
waarde meer dan ƒ250.doch niet meer dan ƒ500.bedraagt;
70 op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huur
waarde meer dan ƒ500.—, doch niet meer dan ƒ750.bedraagt
80 op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huur
waarde meer dan ƒ750.doch niet meer dan 1000.bedraagt;
90 op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huur
waarde meer dan 1000.doch niet meer dan 1250.
bedraagt;
100 op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huur
waarde meer dan ƒ1250.bedraagt, zoomede op de aanslagen
van hen, die niet in den zin der boven aangehaalde wet ge
bruiker van een perceel zijn."
waarop door den heer van Eck een amendement is ingediend,
luidende:
«Ondergeteekende stelt voor in de ontwerp-verordening
regelende de heffing van opcenten op de hoofdsom der
Personeele Belasting te Leiden, de volgende wijzigingen aan
te brengen
Artikel 1 4e lid het getal 70 te veranderen in 75.
1 5e 80 95.
1 6e 90 120.
1 7e 100 150."
De heer van Eck. M. d. V. Na de verwerping van het be
trekkelijk onschuldige vorige voorstel is mijn hoop niet groot,
dat de Raad op dit meer ingrijpende zal ingaan. Ik ben niet
warm gestemd voor de personeele belasting en ik ben dus
eigenlijk ook niet warm gestemd voor de opcenten. Als wij
hier hadden een goede, plaatselijke inkomstenbelasting, die
dus drukte op degenen, die voldoende weerstandsvermogen
hadden, en volgens welke waren vrijgesteld degenen, die
niet meer hadden dan om in hun noodzakelijk levensonderhoud
te voorzien en niet in de belasting konden bijdragen, dan
zou ik veel meer gevoelen voor het denkbeeld om ganschelijk
geen opcenten op de personeele belasting te heffen. Maar nu
de zaak zoo staat, dat de druk van de plaatselijke inkomsten
belasting op de groote massa der bevolking meer en meer
onhoudbaar wordt en nu de waarschijnlijkheid groot is, dat
de Raad niet wil medewerken om die opcenten op te heffen,
lijkt het mij beter om in die opcentenheffing wat meer pro
gressie te brengen dan Burgemeester en Wethouders voorstellen.
Burgemeester en Wethouders stellen ook wel een stijging
voor, maar die stijging is bij hen gelijk: 50, 60, 70, 80, 90
en 100 opcenten. Mij dunkt een van tweeën: of men moet
ze niet heffen of, indien men ze wel heft, moet er een zekere
progressie in de stijging zitten en moet rekening worden ge
houden met de draagkracht der ingezetenen. Ik weet wel,
dat de personeele belasting niet geheel met de draagkracht
rekening houdt en men niet per se kan zeggen, dat men bij
een hooger aanslag in de personeele belasting ook een grooter
inkomen heeft. Het komt voor, dat menschen met groote
gezinnen en menschen van zaken om bepaalde redenen grooter
moeten wonen en hooger zijn aangeslagen in de personeele
belasting, zonder een grooter inkomen te bezitten, maar in
het algemeen kan men toch zeggen, dat degene, die hooger
in de personeele belasting is aangeslagen, meer financieele
draagkracht heeft. De wet spreekt van «geleidelijke» toe
neming en dat is niet hetzelfde als «gelijke" toeneming. De
toeneming, welke ik heb voorgesteld, is geleidelijk, maar in
die toeneming breng ik eenige progressie.
Wij staan voor de moeilijkheid, dat de wet in dit opzicht
geen vrijheid laat, zoodat men, als men zwaar wil treffen de
menschen, die over groote woningen of groote zaken beschikken
en die dus hoog in de personeele belasting zijn aangeslagen,
tegelijk den middenstand moet treffen. Dat vinden wij, sociaal
democraten ook een nadeelwij zouden ook veel iiever het