MAANDAG 7 FEBRUARI 1921.
43
vragen van ons een uitgaaf van ƒ5000.en, als wij daarvoor
een rapport kregen, dat er toe zou kunnen leiden, dat wij
een voldoende rioleering konden krijgen, waarvan de kosten
niet zoo groot waren, dat zij de financieele krachten van de
gemeente te boven gingen, zou ik wellicht met dit voorstel
meegaan, maar gezien de ervaring, welke wij met vroegere
rapporten hebben opgedaan er zijn er in mijn tijd eenige
geweest, zooals gij, Mijnheer de Voorzitter, wel zult weten,
die het nog langer medegemaakt hebt dan ik ik herinner aan
het rapport van een vroegeren Directeur van Gemeentewerken
Dr. Knuttel, naamgenoot en naar ik meen ook familielid van
ons medelid, en aan het haast beroemd geworden, uitvoerige
en hoogst wetenschappelijk rapport van diens opvolger als
Directeur van Gemeentewerken, den heer de Vries Broekman,
die ook geen resultaat konden hebben, omdat de uitvoering
in die dagen al veel te duur was. Met het oog op die ervaring
stel ik mij voor, dat, als wij weer een dergelijk rapport krijgen,
de veel grootere kosten, die dergelijke werken thans met zich
brengen, ver boven de financieele kracht van onze gemeente
zullen gaan. En als wij een mooi rapport krijgen, dat wij
naast de andere moeten leggen, schieten wij niet erg op, alleen
hebben wij aanzienlijke kosten.
Mijn tweede bezwaar is dat, hetwelk in de besloten zitting
reeds zeer uitvoerig door den heer Huurman is ontwikkeld,
namelijk dat wij voor zulk een rapport een ingenieur van
buiten de gemeente moeten zoeken, waar wij voor dergelijk
werk onze eigen ambtenaren hebben. Onze Directeur van
Gemeentewerken heeft zich in deze materie zeker wel ingewerkt,
omdat zij tijdens zijn directeurschap meermalen aan de orde
is geweest. Er is verder een ingenieur, verbonden aan Gemeente
werken, die zich er onder zijn leiding zou kunnen inwerken.
Wij moeten, als Burgemeester en Wethouders een onderzoek
wenschen, beginnen een rapport aan die ambtenaren te vragen.
Dan kost het geen ƒ5000.en dan kunnen wij zien wat
ervan terecht komt en of de uitvoering van een eventueel
aan te geven plan niet te veel aan de gemeente zal kosten.
Daarom zal ik, tenzij men mij alsnog duidelijk maakt dat
bet in het belang der gemeente zal zijn die ƒ5000.— te
voteeren, niet met het voorstel kunnen medegaan.
De heer Eerdmans. M. d. V. Uit hetgeen hier wordt over
gelegd blijkt, dat het vraagstuk der rioleering vooral aan de
orde gekomen is door de stadsuitbreiding in de buurt van
den Maresingel. Men vreest daar vast te loopen en dat is
aanleiding geweest dat men het rioleeringsvraagstuk, dat
reeds sinds geruimen tijd hier in dezen kring de aandacht
heeft getrokken, opnieuw heeft, overwogen.
Nu spreekt het vanzelf, dat er geen denken aan is om de
uitbreiding van de stad, dat wil zeggen het oprichten van
nieuwe woningen afhankelijk te maken van de oplossing van
het rioleeringsvraagstuk voor de geheele stad. Immers, wanneer
ons een rapport zal worden overgelegd, dan zal het moeten
berusten op diepgaande studie. Niet alleen zal dat belangrijke
kosten met zich medebrengen, maar natuurlijk zal ook met
de uitvoering dier werken eerst ettelijke jaren na den dag
waarop wij daartoe zullen besloten hebben, een aanvang ge
maakt kunnen worden. Het is dus noodzakelijk om reeds op
dit oogenblik, niettegenstaande den slechten toestand in onze
grachten, te beginnen met de oplossing van het rioleerings
vraagstuk in de buurt van den Maresingel, ten einde den
woningbouw niet te behoeven stop te zetten.
Dat heeft men blijkbaar bij Gemeentewerken ook wel ingezien.
Het College van Burgemeester en Wethouders is in een voor-
loopig overleg getreden met een van de gemeente-ambtenaren
van den Haag en vraagt nu een crediet, ten einde een des
kundig rapport van dien ambtenaar te krijgen, niet alleen
over een voorloopige voorziening maar ook over een algeheele
voorziening van de stad.
Bij dat overleg is aan dien ambtenaar een vraag voorge
legd, afkomstig van onzen Directeur van Gemeentewerken.
Deze heeft namelijk, blijkens het ons medegedeelde, in zijn
rapport een voorloopige oplossing voorgesteld, hierop neder-
komende, dat de vrij ondiepe, lange ringsloot, welke op het
oogenblik het uitloozingswater is voor de huizen daar, zal
worden omgezet in een soort van kanaal. Gedeeltelijk zal dat
kanaal buiten die sloot vallen en voor een gedeelte zal de
sloot daarvan een deel uitmaken.
Nu meen ik dat, wanneer dergelijke oplossing opkomt bij
onzen Directeur en die mijnheer in den Haag nu reeds
verzekert, dat dit een voorloopig middel zou kunnen zijn, wij
er toch toe zullen moeten komen om, willen wij die woningen
daar bouwen, dergelijk middel terstond ter band te nemen.
Maar als dat zoo is, dan vraag ik, of het wel noodig is om
daaraan te verbinden den zeer kostbaren maatregel, dien het
College van Burgemeester en Wethouders voorstelt. Onze
menschen kunnen zelf het kanaal wel ontwerpen.
Blijkens hetgeen wij vernomen hebben is dat overleg reeds
in het midden van verleden jaar begonnenmisschien was
het College toen nog niet zoo doordrongen van de financieele
moeilijkheden, waarin onze gemeente verkeert als dat nu
blijkens de nieuwjaarsrede van den Voorzitter wel het geval
is; het is misschien hieraan toe te schrijven dat Burgemeester
en Wethouders toch met het voorstel betreffende die f 5000.
gekomen zijn, omdat men nu eenmaal zich op dat pad be
woog. Het gaat wel meer zoo, dat men, wanneer eenmaal
iets in handen genomen is en ambtenaren rapport daarover
hebben uitgebracht, er zeer moeilijk toe komt weder van den
eenmaal ingeslagen weg af' te gaan. Maar dan acht ik het
een voordeel, dat het nu in den Raad komt. Ik zou het zeer
gewenscht vinden, als de Baad als het ware een ruggesteun
was voor het College om wel zuinig te zijn en wel van dien
weg af te gaan en de voorloopige oplossing van den Directeur
toe te passen, als dit noodig is voor den nieuwbouw hij
kent natuurlijk daar de grond- en water ver houdingen en
dan ook verder te zien of zijne ambtenaren niet in staat
zijn een grooter plan te maken voor de geheele stad. Daar
mede is dan geen haast; dat kan dan na eenigen tijd komen.
Wie weet, of wij dan niet in een financieel gunstigen toe
stand komen, of er niet menschen zijn die de gemeente een
groot legaat vermaken om de daaruit voortvloeiende kosten
te bestrijden
Voorloopig echter is het onnoodig, dat wij ettelijke millioenen
voor dit doel zullen uitgeven en daarom wil ik deze ƒ5000.
uitsparen. Ik herinner in dit verband aan het zeer behartens-
waardige woord, dat gij hebt gesproken, dat wij nu niet
anders dan strikt noodige uitgaven mogen doen. Het komt
mij voor, dat dit niet strikt noodig is.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Die ƒ5000.—, welke door
Burgemeester en Wethouders worden gevraagd, maken voor
mij niet de hoofdschotel uit van dit dinertje. Als het noodzakelijk
is die ƒ5000.uit te geven, zal de Raad ze niet aan het
College onthouden, maar na het eten heb ik nog eens gelezen
hetgeen Burgemeester en Wethouders laten vooratgaan met
het groote opstel, waarmede zij dit voorstel motiveeren. Ik
heb mij afgevraagd: zijn al die woorden noodig geweest om
aan den Raad te zeggen, dat wij in Leiden geen geschikte
ambtenaren hebben, die dat werk kunnen onderzoeken en
berekenen. Is dat nu zoo, dan zou ik het flinker hebben
gevonden van Burgemeester en Wethouders, als zij het ruiterlijk
hadden gezegd, en dan geloof ik, dat er over deze ƒ5000.
niet zooveel woorden hadden behoeven te worden zoek
gemaakt, want, als onomstootelijk vaststaat, dat wij geen
geschikte ambtenaren hebben om dat te onderzoeken, dan
moet de Raad den weg inslaan, welken Burgemeester en
Wethouders voorstellen te gaan. Maar op die vraag moeten
wij een afdoend antwoord hebben en als Burgemeester en
Wethouders dat kunnen geven, zal de Raad dunkt mij geheel
anders tegenover dit voorstel staan dan dat vanmiddag is
gebleken en ook nu zal blijken.
De heer Huurman. M. d. V. Na hetgeen ik vanmiddag over
dit punt heb gezegd kan ik thans kort zijn. Ik wil er echter
nog even mijn verwondering over uitspreken, dat. terwijl er
twee plannen bestaan tot rioleering van de geheele stad, er
nu gelden worden gevraagd voor het maken van een plan
tot rioleering van een gedeelte van de buitenstad. Die twee
plannen tot rioleering van de geheele stad waren uit den
aard der zaak veel grooter en omvangrijker dan het thans
bedoelde. Het eerste plan werd opgemaakt door den toen-
maligen Directeur van Gemeentewerken, den heer Knuttel,
en het andere door den toenmaligen Directeur, den heer de
Vries Broekman. Het valt mij op, dat die beide heeren met
een kleinen staf ambtenaren wel de gelegenheid konden vinden
aan den Raad een plan aan te bieden, maar dat het thans,
nu er een veel grooter staf ambtenaren is en het te maken
plan minder omvangrijk, het niet mogelijk is het maken van
dat plan aan den Directeur van Gemeentewerken op te
dragen.
Ik heb vanmiddag gezegd, dat ik het op prijs stel, dat de
buitenstad beter gerioleerd wordt en dat mijn bezwaar niet
zoozeer gaat tegen de aangevraagde 5000.— dan wel tegen
het feit, dat het maken van een rapport moet worden opge
dragen aan een ambtenaar buiten het corps om. Uit de
stukken is mij niet gebleken gebrek aan kennis op dit ge
bied bij onze ambtenaren. Wel wordt daarin gezegd, dat het
samenstellen van een rapport en het maken van een plan
moet worden opgedragen aan iemand buiten de stad. Aange
zien het praeadvies van Burgemeester en Wethouders op dit
punt niet duidelijk is, wensch ik voor te stellen dit punt tot
een volgende vergadering aan te houden. Ik heb dus de eer
de volgende motie in te dienen:
»De ondergeteekende stelt voor punt_ 16 der agenda aan
te houden tot een volgende vergadering te'neinde Burgemeester
en Wethouders in de gelegenheid te stellen nader te onder
zoeken of de plannen tot rioleering der buitenstad door de
Directie van Gemeentewerken kunnen worden opgemaakt."
Blijkt dan uit de feiten, welke Burgemeester en Wethouders