1 5 nauwgezetheid de dienaangaande bij of krachtens de wet gestelde bepalingen, alsmede de voorschriften, welke hun door of namens den Directeur-Scheikundige worden gegeven. Art. 7. Wanneer aan de in artikel 4 bedoelde ambtenaren bij hunne inspectie de volstrekte ondeugdelijkheid van het ge keurde helder blijkt, keuren zij op eigen gezag de ondeugde lijke waar af. Zij kunnen die waar in beslag nemen. Art. 8. De in artikel 4 bedoelde ambtenaren dragen bij de uit oefening hunner werkzaamheden buiten het laboratorium steeds het bewijs hunner aanstelling bij zich. Art. 9. De ambtenaren en beambten, waarop deze instructie van toepassing is, leggen den eed of de belofte, bedoeld in artikel 15 van de verordening van 20 September 1917 (Gem.Blad No. 32), laatstelijk gewijzigd bij verordening van 23 Februari 1920 (Gem.Blad No. 8) af in handen van den Burgemeester van Leiden. Art. 10. Zij hebben recht op een jaarlijksch verlof van 18 dagen, dat, zooveel mogelijk in overleg met hen, wordt bepaald door den Directeur-Scheikundige, die tevens een bijzonder verlof van ten hoogste drie dagen kan veileenen. Verlof van langeren duur kan alleen door Burgemeester en Wethouders worden verleend. Art. 11. Onverminderd het bepaalde bij artikel 1 van de verordening betreffende het toezicht op den gezondheidstoestand van de ambtenaren, beambten en werklieden in dienst bij de gemeente Leiden, geven zij bij verhindering in de waarneming van hunne betrekking, daarvan onmiddellijk kennis aan den Directeur-Schei k undige. Art. 12. Deze verordening treedt in werking op een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen dag. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 15. Leiden, 18 Januari 1921. Nu Burgemeester en Wethouders U ter uitvoering van de Warenwet (Staatsblad 1919, no. 581) omtrent de vaststelling van de noodige verordening en instructies voor den gemeen telijken Keuringsdienst voorstellen hebben gedaan, achten wij den tijd gekomen, dat tevens een verordening op de keuring van waren, als bedoeld in artikel 6 dier wet, tot stand komt. De Minister van Arbeid, van meening, dat in de plaatse lijke verordeningen, welke ter uitvoering van dat artikel moeten worden vastgesteld, zooveel mogelijk eenvormigheid behoort te heerschen, heeft, ten einde die uniformiteit te bevorderen, aan zijn Departement een concept-verordening doen opstellen, die aan de verschillende gemeenten als voor beeld zou kunnen dienen. Dit ontwerp is opgesteld na over leg met het College van Directeuren van Keuringsdiensten, de betrokken inspecteurs van de volksgezondheid en den Minister van Justitie. Naar het oordeel van den Directeur-Scheikundige van den Keuringsdienst van Eet- en Drinkwaren alhier, kan de ont- werp-verordening, zooals zij door den Minister is opgesteld, voor Leiden onveranderd worden aanvaard, terwijl daartegen ook bij onze Commissie, afgezien van enkele redactiewijzigin gen van geheel ondergeschikt belang, onder de gegeven omstandigheden geen bedenkingen bestaan. "Wij geven U mitsdien in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening: VERORDENING op de Keuring van Waren. Artikel 1. Deze verordening verstaat onder waren" hetzelfde wat artikel 1 van de Warenwet (Staatsblad 1919, no. 581) daar onder verstaat. Met »verkoopen" wordt in deze verordening gelijk gesteld: a. het ten verkoop in voorraad hebben b. het afleveren c. het uitstallen d. het vervoeren; e. het te koop of in ruil aanbieden; f. het uitdeelen g. het aanwezig hebben op markten; h. het aanwezig hebben in winkels, woningen, bergplaatsen, werkplaatsen, fabrieken, stallen, voer- of vaartuigen of op erven, bij fabrikanten, kooplieden, winkeliers, slijters, of venters in gebruik. Het aanwezig hebben van waren in woningen of stallen wordt met verkoopen niet gelijk gesteld, voorzoover de onder letter h genoemde personen aannemelijk kunnen maken, dat de aanwezige waren uitsluitend bestemd zijn voor eigen gebruik. Art. 2. Het is verboden waren te verkoopen, die ondeugdelijk van samenstelling zijn of die in ondeugdelijken toestand verkeeren. Art. 3. Het is verboden waren te verkoopen. die bij gebruik overeenkomstig de bestemming voor het leven of de gezond heid schadelijk zijn of kunnen zijn. Art. 4. Het is verboden waren te verkoopen, die niet voldoen aan de eischen, of ten aanzien waarvan niet voldaan is of wordt aan de eischen, gesteld krachtens de Warenwet (Staatsblad 1919, no. 581) mefi uitzondering van artikel 16 dezer wet. Art. 5. Hij, die waren verkoopt, of die voor het bereiden van waren grondstoffen bewerkt of verwerkt, is verplicht aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 7, op aanvrage onmiddellijk die waren en die grondstoffen, alsmede de zelfstandigheden, voorwerpen of gereedschappen, die bij den verkoop, de berei ding, vervaardiging, samenstelling, verpakking, bewaring, behandeling of het vervoer van waren gebruikt worden, te vertoonen en desverlangd ter hand te stellen. Art. 6. Overtreding van eenige bepaling van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. De waren met betrekking waartoe de overtreding is begaan, kunnen worden verbeurd verklaard. Art. 7. Met het opsporen van overtredingen bij deze verordening strafbaar gesteld, zijn belast de ambtenaren, bedoeld in artikel 18 der Warenwet (Staatsblad 1919, no. 581). Art.. 8. Deze verordening treedt in werking op den dag, waarop, de Warenwet (Staatsblad 1919, No. 581) volledig van kracht wordt, met ingang van welken dag zal zijn ingetrokken de verordening van 14 Januari 1915 (Gem.Blad no. 1) op de Keuring van Eet- en Drinkwaren, Huishoudelijke Artikelen en andere Waren, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 14 Februari 1918 (Gem.Blad no. 7). De Commissie voor de Strafverordeningen, W. Pera, loco-Voorzitter. E. Schotman, Secretaris. Aan den Gemeenteraad. N°. 16. Leiden, 18 Januari 1921. Daargelaten de vraag, in hoeverre het op den weg der gemeente ligt, om eene gunstige beschikking, te nemen op nevensgaand verzoek van het College van Curatoren van de stichting »Rust en Vacantieoorden" van den Ned. Bond van Gemeente-Ambtenaren, waarbij U gevraagd wordt door bet verleenen van een bijdrage voor eens of jaarlijks de stichting van rust- en vacantieoorden voor de leden van den Bond en hunne gezinnen mogelijk te maken, laat o. i. al reeds de financieele toestand der gemeente inwilliging van het verzoek niet toe. Wij geven U mitsdien in overweging op het verzoek van adressant om eene bijdrage niet in te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 6