734
MAANDAG 20 DECEMBER 1920.
de woningbouwvereniging het aannemelijk maakt, dat, wan
neer zij het werk uitvoert het ongeveer f 21.000.minder
zal kosten, dan wanneer de bouw wordt opgedragen aan den
eenigen aannemer, die zijn inschrijving gestand wenscht te
doen, valt over deze kwestie op het oogenblik, dunkt mij,
niet meer te discussieeren. Ik hoop, dat de proef zal slagen.
Ik wil hieraan nog toevoegen, dat, als de raming van de
bouwvereeniging juist is, de aannemers zelf hun glazen in
gooien en ik kan niet voor hen opkomen, als ze dan in den
tocht zitten.
De Voorzitter. Het doet mij genoegen, dat de heer de
Lange zijn instemming met deze voordracht betuigd heeft.
De heer Wilbrink. M. d. V. Ik zou naar aanleiding van
het gesprokene door den heer de Lange willen opmerken, dat
deze begrooting nu ongeveer een half jaar geloopen heeft,
althans de plannen zijn al ongeveer een half jaar oud. Wan
neer nu de bouwvereeniging met deze raming uitkomt, is
dat voor mij nog niet een bewijs, dat op die manier goed-
kooper is gewerkt. Vier weken geleden zijn er aanbestedingen
gehouden en toen dachten wij er geenszins aan, dat drie
weken later een herbesteding zou moeten worden gehouden,
ómdat de prijzen zoozeer gedaald zijn. Dat zou ook het geval
met dit badhuis kunnen zijn. Ik meen dus, dat de vereeniging
thans veel beter bij de raming kan blijven, dan anders het
geval was.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXII. Vaststelling van het 2e Navorderingskohier der plaatse
lijke directe belasting, dienst 1918—1919.
(Zie Ing. St. No. 408.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming be
sloten tot vaststelling van het 2de Navorderingskohier der
plaatselijke directe belasting naar het inkomen, belastingjaar
1918/19 met een opbrengst van f 131,361,95.
XXIII. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, dienst 19191920.
(Zie Ing. St. No. 409.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming beschikt
op diverse bezwaar- en verzoekschriften belastingjaar 1919/20,
overeenkomstig het advies van de met het onderzoek daarnaar
belaste commissie.
Vervolgens wordt voortgezet de behandeling der Uitgaven
van de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente
voor den dienst 1921.
Beraadslaging over volgnr 239, luidende: vCrisisuitgaven
tengevolge van den Oorlogstoestand 4944—4949
a. Administratieve en verdere uitgavenniet ge
noemd sub b, c en d, in verband met crisis
maatregelen 9000.
b. Kosten voortvloeiende uit de Huurcommissiewet 44420.
c. Uitgaven ter zake van de exploitatie van nood
woningen 700.—
d. Kosten ter zake van de gemeentelijke volksbe-
wasschingMemorie.
f 44420.—
Hierbij komt tevens in behandeling het door den heer van
Stralen ingediende voorstel luidende:
De Raad,
overwegende dat het doen voortbestaan en eventueel uit
breiden van het gemeentelijk Waschbureau een gemeenschaps
belang is;
besluit het gemeentelijk Waschbureau om te zetten van
een tijdelijk in een permanent gemeentelijk bedrijf;
besluit tevens het personeel van het Waschbureau op te
nemen in de algemeene salarisverordening;
draagt Burgemeester en Wethouders op de Commissie voor
het Georganiseerd Overleg te verzoeken een loonregeling voor
bedoeld personeel te ontwerpen en in te dienen.
De beer van Stralen. M. d. V. In mijn aanvankelijke
toelichting kan ik zeer kort zijn. Het is thans ongeveer twee
jaren geleden, dat de gemeente, daartoe genoodzaakt, is over
gegaan tot het instellen van een waschbureau zooals dat op
het oogenblik nog bestaat.
Behalve dat het in dien tijd als een crisisaangelegenheid
werd beschouwd, is ook een van de oorzaken geweest, dat tot
de oprichting is overgegaan, het algemeen volksbelang, hetwelk
er mede gediend werd en ik wil er hier den nadruk op leggen,
dat, hoewel de opzet te bescheiden was, er inderdaad een
groot volksbelang mede gediend werd.
Het is daarom dat wij meenen, nu er twee jaren sinds de
oprichting zijn verstreken, en wij aan het steeds toenemende
aantal deelnemers hebben kunnen zien, dat er inderdaad
onder de bevolking belangstelling voor is gevonden, en dat
op het oogenblik bet bedrijf een zekere stabiliteit heeft verkregen.
Het aantal wasschen bedraagt thans gemiddeld ongeveer 800,
en gezien ook het groote hygiënische belang, er bij betrokken,
is het wenschelijk, dat de Raad thans besluit, deze instelling
permanent te maken. Vandaar, Mijnheer de Voorzitter, dat
ik het desbetreffende voorstel heb ingediend.
Ik hoop, dat de andere leden van den Raad, niet tot mijn
partij behoorende, ook zullen inzien het groote belang, hetwelk
er gemoeid is bij het duurzaam blijven bestaan en zoo
mogelijk uitbreiding van een dergelijke inrichting en dat wij
dus bij hen steun zullen vinden, om de beslissing te krijgen,
zooals die door onze fractie gewenscht wordt.
De heer de Lange. M. d. V. Het is bekend, ook aan den
heer van der Lip, dat ik niet behoor tot degenen, die er op
gesteld zijn, dat de gemeentelijke bemoeiing ook nog tot
andere bedrijven wordt uitgestrekt. Ik heb het dan ook van
het begin af aan betreurd, dat de gemeente begonnen is met
dit tijdelijke waschbureau en ik hoop, dat van dit tijdelijke
waschbedrijf niet zal gelden, wat meer van tijdelijke zaken
geldt, dat niets langer duurt, dan tijdelijke zaken. Wanneer
men die meening mocht hebben, zou de motie van den heer
van Stralen overbodig zijn. Ik hoop dat dit bureau op den
duur zal verdwijnen en wel om deze redenen, dat de bevolking,
die er gebruik van maakt, zooveel kracht van initiatief en
van uitvoering moet hebben, dat zij zich zelf kan redden. Er
wordt nu bij d§n woningbouw al af en toe een badhuis
gebouwd en ik wil herhalen, wat ik al eens gezegd heb, dat
naar mijn meening het op den weg der woningbouw verenigingen
ligt, om ook gemeenschappelijke waschlokalen bij woning
complexen te bouwen, waardoor men zich zelf zal kunnen
redden. Ik ben dus in principe tegen het voorstel-van Stralen.
Burgemeester en Wethouders maken het echter iedereen,
duDkt mij, in den Raad op het oogenblik zeer moeilijk om
over deze zaak te spreken, ook al zou men eenige neiging
gevoelen, om tot een permauent gemeentelijk waschbureau te
komen en zijn stem ten gunste daarvar) uit te brengen,
omdat Burgemeester en Wethouders bij het vele licht, dat
zij ons schenken, ons alle licht omtrent het waschbureau
onthouden. Het jaarverslag over deze inrichting over 1919,
is het model van een jaarverslag zooals het niet moet wezen.
Daarin staat letterlijk niets. Wij weten niet wat in 1919
door het waschbureau is ontvangen; wat door het wasch
bureau is uitgegeven; kortom wij weten niets van de heele
gestie van dat waschbureau, dan alleen dit, dat wij hebben
gevoteerd het nadeelig saldo. Burgemeester en Wethouders
zijn bovendien in gebreke gebleven ik zeg uitdrukkelijk
in gebreke, omdat ik het een ernstig feit vind om over
1921 over te leggen een begrooting van het waschbureau.
Wij weten letterlijk niets en hoe zullen wij nu in vredes
naam, zelfs al waren wij voorstanders van een permanent
waschbureau, als wij eenig respect hebben voor de gemeente-
financiën, daarvoor kunnen stemmen, zonder iets van de
kosten te weten? Wanneer het betrof een bedrijf krachtens
artikel 114 bis van de Gemeentewet, dan zouden Burgemeester
en Wethouders nog den plicht hebben gehad, om onder
overlegging eener afzonderlijke bedrijfsbegrooting, in de
Gemeentebegrooting op te nemen het geraamd voordeelig of
nadeelig saldo. Wij weten er nu niets van. Ik betreur dat
ten zeerste en hoop, dat Burgemeester en Wethouders die
fout nog zullen herstellen en alsnog de begrooting voor het
waschbedrijf van 1921 aanbieden, of voor de Raadsleden in de
Leeskamer ter visie leggen. Wij moeten weten, wat er in dat
gemeentelijk bedrijf gebeurt en zijn verplicht dat te weten,
omdat de Gemeentewet het ons oplegt. Ik behoef u niet te
herinneren, dat volgens dé artikelen 113 en 114 van de
Gemeentewet de Ontvanger alle ontvangsten voor dit bedrijf
moet ontvangen en alle uitgaven doen. Ik denk echter dat
de Ontvanger hiervan in werkelijkheid niets te zien krijgt.
U weet, volgens artikelen 204 en 205 van de Gemeentewet,
moet de Gemeentebegrooting bevatten alle ontvangsten en
uitgaven van dat waschbureau. Het bevreemdt mij dan ook
ten zeerste, dat het College van Burgemeester en Wethouders
deze zaak zoo gebrekkig heeft behandeld.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb in de afdeeling gevraagd,
of de laatste tariefsverhooging ook invloed heeft gehad op
het gebruik, hetwelk er van deze inrichting is gemaakt, maar
op die vraag is zeer vaag geantwoord, namelijk »Het aantal
personendat van het waschbureau gebruik maakt, is sedert