DONDERDAG 16 DECEMBER 1920. 723 De heer de Lange. Ja en dat kan een kleine installateur niet doen. Leiden heeft op dit gebied slechts één grossier, de firma de Vries en Stevens, en deze had die stofzuigers nog niet, toen de fabrieken ze wel hadden. Niet minder dan 139 exemplaren heeft de fabriek in de eerste helft van dit jaar geleverd. Dat is een van de middelen om het gebruik van electriciteit te vergrooten. Zoo gaat het met meer artikelen. Vele installateurs hebben voordeel van het gemeentelijk winkelbedrijf der Gasfabriek, omdat de kleinere installateurs bij de Lichtfabrieken goed- kooper kunnen koopen dan bij een grossier hier te lande als gevolg van het feit, dat de Lichtfabrieken haar artikelen aan de installateurs leveren met een winst van slechts 7|%. Dat de winkeliers bij de Lichtfabrieken minder betalen dan bij een grossier, kan bewezen worden met andere dingen. In de maand Juni zijn door de Leidsche installateurs aan de Lichtfabrieken 15 motoren gekocht. Dat zouden zij niet gedaan hebben, als zij bij grossiers goedkooper terecht hadden kun nen komen dan bij de fabrieken. Het gaat er voorden Direc teur niet om de installateurs en de grossiers te benadeelen, inaar het gaat er alleen om den omzet van de producten der fabrieken te vergrooten en dat gebeurt zeer ten voordeele en ten gerieve van de ingezetenen van Leiden. Ik geloof dan ook, dat wij met ons winkelbedrijf moeten voortgaan. Tegen de motie van den heer Sanders, waarin gevraagd wordt van dat bedrijf een exploitatierekening over te leggen, bestaat dunkt mij geen bezwaar. Hoe duidelijker de admini stratie spreekt, hoe beter het is, en ik zou zeggen, dat de inhoud van die motie wel kon worden aangevuld met den wensch, dat in de exploitatierekening ook zal worden opge nomen een afzonderlijke opgaaf van de uitkomsten der sul- faatfabriek. Het staat wel in het verslag, ja, maar het kan misschien nog duidelijker gezegd worden. Ik zou alleen den heer Sanders in overweging willen geven: maak in uw motie een kleine verandering en vraag maar niet zoo in het algemeen een exploitatierekening, maar vraag aan Burgemeester en Wethouders om over het verslagjaar 1920 en in het vervolg jaarlijks te geven bij het financieele verslag een afzonderlijk financieel verslag van de toonkamer en den winkel. Het bezwaar van den Wethouder, dat er ambtenaren zijn, die gedeeltelijk voor de toonkamer werken en gedeeltelijk ook werk doen voor de gasfabriek en gedeeltelijk voor de sulfaat- fabriek, weegt bij mij niet zwaar, want men moet dan maar zoo nauwkeurig mogelijk uitrekenen, welk deel van het salaris van deze ambtenaren moet worden gebracht ten laste van het eene en ten laste van het andere onderdeel. Maar ik zou het toejuichen, wanneer dat financieel vei slag zoo volledig mogelijk wordt ingericht. Ik geloof dat dat vele vragen en noodelooze disputen in den Raad kon voorkomen. Hoe duide lijker toch het verslag is, hoe minder men zal behoeven te vragen. Ik verzoek dus den heer Sanders zijn motie zoodanig aan te vullen, dat wordt gevraagd te zijner tijd een exploitatie rekening over 1920 en volgende jaren over te leggen. De heer Sanders. M. d. V. Ik neem de wijziging van den heer de Lange over. De heer van der Pot. M. d. V. Om zelfs den schijn te vermijden, alsof er iets te verbergen zou zijn in dezen, zou ik, hoewel ik de bezwaren door mij geopperd ten volle hand haaf, den Raad in overweging willen geven, niet over de motie te stemmen, maar haar zonder hoofdelijke stemming aan te nemen. De motie van den heer Sanders, nader in dien zin gewijzigd, dat zij thans luidt: »De Raad van oordeel dat er van den gemeentelijken winkel op de Hooigracht en de sulphaatfabriek een exploitatie-rekening moet worden overgelegd, noodigt B. en W. uit om in het vervolg bij de jaarrekening zulk een exploitatie-rekening aan den Raad over te leggen," wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr 147 wordt vervolgens eveneens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr 148 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 149, luidende: DlJitgaven voor de Bank van Leeningf 18488. De Voorzitter. Bij dit volgnr komt tevens in behandeling de begrooting van de Bank van Leening. De heer Mulder. M. d. V. Ik zal op dezen post niet terug komen, maar moet toch een enkele opmerking maken. Het verwondert mij toch wel, dat de uitgaven voor de Bank van Leening verdubbeld zijn bij de raming voor 1920 en ik had het daarom wel van eenig belang geacht, wanneer die post wat meer gespecificeerd was. Burgemeester en Wethouders geven thans vier oorzaken aan1° kosten voor de borgstellingen der ambtenaren; 2° de bijdragen in de rijkspensioenen3° het abonnement voor de telefoon en ten slotte de prijsstijging van de verschillende benoodigdheden De heer van der Pot. En de salarisverhooging. De heer Mulder. Ja, en de salarisverhooging. Maar ik had het toch nuttig gevonden, wanneer men die verschillende punten afzonderlijk onder de oogen had gezien. Dat ware beter geweest, want het zou dan mogelijk zijn een beter oordeel te vellen. De beraadslaging wordt gesloten. De begrooting van de Bank van Leening wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, waarna volgnr 149 eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen. Volgnr 150 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 151, luidende: Jaarwedden der onderwijzersf 588.460. De heer de Lange. M. d. V. Ik wensch even te memoreeren, dat wij in het jaar 1921 ten opzichte van het lager onderwijs in een geheel anderen toestand komen te verkeeren. Van af 1 Januari 1921 zal de nieuwe Lager Onderwijswet in werking treden, die onder ander voor het gemeentebestuur dezen last meebrengt: den bouw van de nieuwe bijzondere scholen, die noodig zijn. Nu staat die bouw, wat het aantal scholen betreft, in onmiddellijk verband met het aantal leerlingen, dat in elke klasse wordt toegelaten. De bouw van scholen zal dus in het vervolg aan de ge meente veel meer geld kosten dan vroeger en het wordt dus voor het gemeentebestuur van veel grooter belang dan het ooit geweest is het aantal leerlingen per klasse zoodanig vast te stellen, dat aan de eene zijde het onderwijs zoo goed mogelijk tot zijn recht komt en aan de andere zijde de financiën van de gemeente zooveel mogelijk worden behartigd. Het is voor de gemeentelasten niet onverschillig of er in een klasse gemiddeld 25 dan wel 36 leerlingen worden geplaalst. Dat maakt een groot onderscheid in het aantal klassen en dus ook in het aantal scholen. Ik zou dus willen vragen of Burgemeester en Wethouders niet met mij van oordeel zijn, dat, waar ongetwijfeld de besturen van de bijzondere scholen zich zullen aanpassen aan de toestanden, die gelden voor het openbaar onderwijs en derhalve, als het aantal leerlingen per klasse op de openbare scholen zoo klein blijft als het thans is, verleid en verlokt zullen worden door het voorbeeld van de gemeente om veel meer scholen te bouwen dan er noodig zouden zijn, indien het aantal leerlingen per klasse kan worden opgevoerd, het een vraag van groote financieele beteeken is is ol het aantal leerlingen per klasse ook herziening behoeft. De heer Knuttel. Zeker. De heer de Lange. In onze openbare scholen is gemiddeld het aantal leerlingen per klasse 27. De heer Knuttel. Dat is nog te veel. De heer de Lange. Ik ben van oordeel, dat het aantal leerlingen per klasse kan worden opgevoerd zonder schade voor het onderwijs en, als die stelling van mij door deskundigen niet door den heer Knuttel, ik ben zelf' ook een leek kon worden beaamd, zouden wij voor de gemeente tot een belangrijke beperking van de uitgaven voor den schoolbouw kunnen komen. Al achten anderen het niet van belang, ik vind het van zeer groot belang, dat wij voor het onderwijs uitgeven wat noodig is, maar ook niet meer dan noodig is. In de tweede plaats zou ik het volgende aan Burgemeester en Wethouders willen vragen. Het is gewenscht, dat de scholen zoo practisch mogelijk over de verschillende deelen van de gemeente verdeeld zijn, en waar nu alle scholen in verband zullen komen met de gemeentefinanciën, zou ik willen vragen of het naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders niet gewenscht is, dat er nevens de Schoolcommissie een soort van officieusen plaatselijken onderwijsraad komt, die bestaat uit Gedeputeerden-van de besturen van alle school- vereenigingen voor bijzonder onderwijs, die hier bestaan en vertegenwoordigers van het openbaar onderwijs, onder leiding van den Wethouder voor het Onderwijs. Deze plaatselijke onderwijsraad zou er behoorlijk aandacht aan kunnen schenken,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 9