DONDERDAG 16 DECEMBER 1920. 721 of niet, doet weliswaar aan dejuistheid van mijn betoog niets af, daarvan kan de schuld aan mij, of aan den heer Sanders liggen, doch ook nu deze zaak de aandacht heeft getrokken en eenige beroering heeft teweeggebracht, zou ik mij er toch in ver heugd hebben, als de heer Sanders er toe had kunnen komen, althans in te zien, dat het hoofdgedeelte van zijn betoog, de vet gelijking van de kostprijzen, op een onjuiste basis gegrond was geweest. Ik zal dat nog gaarne afwachten en ook wat de heer Sanders nog voor grieven tegen het bedrijf heeft. Ik beloof hem, deze naar mijn beste weten te zullen beantwoorden. Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van den heer Sijtsma zou ik willen zeggen, dat, wanneer hij zegt, zooals hij gedaan heeft, dat hij door mijn antwoord niet overtuigd is, hij mij in de gelegenheid moet stellen, hem alsnog te overtuigen, door mij aan te wijzen, op welke punten mijn betoog onjuist naar zijn meening zou zijn. D»n kan ik hem zeggen, wat hij niet goed begrepen heeft. Zoo in het algemeen te zeggen, als hij heeft gedaan, wat de Wethouder heeft gezegd, was wel interessant, maar overtuigend was het niet, brengt ons niets verder. De heer Sijtsma. Ik heb een verder onderzoek gevraagd. De heer van der Pot. Ik heb betoogd, dat de vergelijkende cijfers van den heer Sanders niet juist zijn als basis, om een oordeel te vellen en ik heb daarnaast andere gegevens voor de centrales verstrekt, die als juist beschouwd moeten worden. Inderdaad komt Leiden, wat den gasprijs betreft, wat hooger, maar dat is een gevolg van het feit, dat wij hier een oud bedrijf hebben. Wanneer men een verder onderzoek wil, het is mij best, maar laat men dan met deze feiten rekening houden. Beter zou het mij voorkomen, wanneer men eerst afwachtte de totstandkoming van het nieuwe bedrijf; dan zou men kunnen zien of het Leidsche bedrijf niet kan worden vergeleken met de beste andere. Dat zal stellig wel het geval zijn. Wat betreft den winkel aan de Hooigracht, te dien opzichte kan ik mij grootendeels aansluiten bij hetgeen de heer de la Rie gezegd h> eft. Sinds onheuglijke tijden is de winkel aan de Hooigracht bij dezen post in den Raad aan de orde geweest en dan was meestal het bezwaar dat men zeide: de winkel aan de Hooigracht is oorspronkelijk beschouwd als een show room, maar langzamerhand is het geworden een winkel, die niet geheel zuiver concurreert met de installateurs en andere winkeliers, omdat die winkel de beschikking heeft over ge meentegeld, en het er dus niet op aan komt, of hij verdient of niet. Dat was altijd het gewichtigste argument. En nu hebben de cijfers, welke in de Memorie van Antwoord zijn verstrekt, de overtuiging kunnen vestigen, dat die tegen werping niet juist is. Het is nog altijd, zooals wij vroeger zeiden: het mag zijn zooals het wil, maar het gemeentelijk bedrijf heeft dien winkel noodig, omdat alleen langs dien weg voldoende reclame kan gemaakt worden voor de verbruiks- artikelen, een reclame, wedke weer noodig is om een behoor lijken afzet van gas te verkrijgen. Bovendien hebben wij nu echter daarbij den steun van deze cijfers, waaruit blijkt, dat het bedrijf op de Hooigracht nog winst maakt en dus volstrekt niet op oneerlijke wijze met andere bedrijven concurreert. De heer Stijnman vond die cijfers niet afdoende, maar ik begrijp niet waarom zij niet afdoende zouden zijn. Over dit jaar is gegeven het cijfer van den bruto-omzet over tien maanden er is bij geteld wat erin verhouding in November en December nog bij komt en daarnaar is de winst berekend. Volgens den heer Wilbrink mag niet ten volle een winst van 25% worden berekend, omdat er veel aan particuliere handelaren is geleverd en daarop dat percentage niet wordt behaald. Er is echter niet gesproken van 25%. maar van 25% a 30%. De totale winst mag men zetten op 25%, want de 30%welke gemaakt wordt in vele gevallen, weegt op tegen de geringere winst, welke gemaakt wordt in die ge vallen, waarin een deel van de winst aan de winkeliers wordt gelaten. Men vraagt naar meer cijfers en, wanneer die verstrekt kunnen worden, zal het mij aangenaam zijn dat te doen, maar men moet niet vergeten, dat het winkelbedrijf gebeel is ingeweven in het gansche gasbedrijf, zoodat het niet zoo gemakkelijk zal zijn tusschen beide een volkomen scheiding te maken. Verschillende ambtenaren b.v. komen geheel ten laste van den winkel, maar er zijn ook ambtenaren, die in het geheele bedrijf werkzaam zijn en wier salarissen slechts ten deele ten laste van den winkel worden gebracht. Tot op een halve cent na is niet vast te stellen, welke de cijfers voor den lichtwinkel zijn en men zal dus genoegen moeten riemen met cijfers, welke bij benadering goed zijn, zooals die, welke zijn verstrekt. De heer Wilmer. M. d. V. De Wethouder vergist zich, wanneer hij aangeeft hoe vorige jaren over dien gaswinkel is gesproken. Reeds meermalen is die winkel in dezen Raad ter sprake gekomen en. in vorige jaren is steeds verklaard, dat hij was opgezet als showroom en niet anders het karakter van winkel mocht aannemen dan voorzoover dat in het be lang van het bedrijf der Lichtfabrieken noodig was. Dat zou noodig zijn, wanneer de winkeliers en leveranciers hun bedrijf niet voldoende zouden hebben gemoderniseerd of wanneer zij hun waren voor te hooge prijzen zouden laten betrekken. Als die beide dingen of een van die beide dingen bet geval was, zou dat indirect ten nadeele van de Lichtfabrieken strekken en zou dus die »winkel" op de Hooigracht ook als winkel gaan fungeeren. In hoofdzaak zou die winkel show room blijven en hij zou alleen dan als winkel optreden, voor zoover het belang van het publiek en dat van het bedrijf der Lichtfabrieken zulks noodig maakte. Zoolang een winke lier op dezelfde voorwaarden kan leveren als de winkel op de Hooigracht, wil deze althans niet met nadeel werken, maar een redelijke winst maken, dan mag die winkel niet als zoodanig fungeeren. Ware dat niet het geval, dan zou de gemeente evengoed sigarenwinkels kunnen gaan oprichten. Ik durf riiet met zekerheid te zeggen wat de heer van der Pot in vorige jaren heeft gezegd, maar ik ben er voor zeker van, dat het toen ook zijn meening was, dat die winkel showroom was en alleen in bijzondere gevallen als winkel zou mogen fungeeren, teneinde ruimte te hebben voor het gasbedrijf en te zorgen, dat dat bedrijf niet werd over geleverd aan de willekeur van winkeliers en leveranciers. Ik zou hem de pertinente vraag willen stellen of hij dezen Bwinkel" eenvoudig beschouwt als een winkel, die als zoo danig mag doen en laten wat hij wil. De beoordeeling van de cijfers omtrent dien »winkel" laat ik verder aan den heer Sanders over. Het is zeer wel moge lijk, dat die winkel in plaats van met winst met groot ver lies werkt; uit de cijfers is mijns inziens niet aan te toonen, dat hij niet met verlies heeft gewerkt. De heer Sanders. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd, om straks met een enkel woord terug te komen op de bezwaren, die ik tegen den winkel had, en ik moet dat doen, omdat de Wethouder mij niet volkomen bevredigd heeft, vooral niet wat betreft de verhoudingscijfers van het gas van de verschillende fabrieken. Ik heb verschillende cijfers genoemd, die belangrijk beneden den kostprijs van de Leidsche fabrieken waren. Ik kan mij niet voorstellen, dat in ai die fabrieken, die ik genoemd heb, de verhoudingen juist zooveel gunstiger zijn dan in Leiden. Een goed voorbeeld daarvan is mijns inziens Haarlem. De prdductie van de gasfabriek in Haarlem is ongeveer even hoog als van die van Leiden, terwijl men in Leiden ook een zelfde aantal aansluitingen heeft, namelijk 18.000 en er is dus geen enkele reden, waarom Leiden boven Haarlem .zou moeten uitgaan en zoo is het ook in andere fabrieken. De Wethouder heeft mij ook nog bestreden omtrent mijn betoog, dat hier aan de sulfaatfabriek een verlies zou zijn geleden. Mijnheer de Voorzitter, ik houd dat vol. De Wethouder heeft bij de exploitatie van de sulfaatfabriek betrokken de opbrengst van het ammoniak water, geleverd door de gasfabriek, dat geleverd is voor 27.000.Wanneer nu dat ammoniak- water door de gasfabriek was geleverd aan een particulier bedi ijf, zou het zeker een winst hebben opgeleverd De Voorzitter. Gaat u niet voort op dien weg, dan ver vallen wij weer in de algemeene beschouwingen. De heer Sanders. De heer van der Pot heeft mij gevraagd, om de bezwaren, die ik had, in het openbaar te uiten De heer van der Pot. Ik vind het beter, dat de heer Sanders nu in het publiek zegt, wat hij voor bezwaren heeft, verschillende andere Raadsleden stellen er toch ook belang in. De Voorzitter. Laat de heer Sanders dan doorgaan. De heer Sanders. De verkoop van het ammoniakwater zou dan zeker een winst hebben opgeleverd van 27.000. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik vraag het woord voor de orde. De heer Sanders. De sulfaatfabriek heeft nu opgebracht ƒ25.000.en er is dus door dit veredelingsproces een verlies geweest van /2000.nog niet medegerekend de afschrijvingen en kosten van propaganda en reclame. Voorts is de Wethouder volgens mij in gebieke gebleven het groot aantal ambtenaren, noodig voor de hoogst inge wikkelde contiöle in Leiden wat volgens den Wethouder een ambitie van den tegen woord i gen Directeur is voldoende te motiveeren. Mijn indruk is dan ook, dat in de Lichtfabriek wel degelijk kan worden bezuinigd, en ik blijf dat volhouden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 7