720
DONDERDAG 16
DECEMBER 1920.
Nu ligt het misschien aan een tekort van verstand bij mij,
maar, als van die 25% winst die 15% korting afgaat, welke
de particuliere handelaren, die flinke afnemers worden genoemd,
krijgen, dan begrijp ik die berekening niet.
De heer van der Pot. Met die korting van 15% is bij dat
cijfer van 25% gerekend.
De heer Wilbrink. Er staat duidelijk, dat 25% a 30% winst
wordt gemaakt, als aan particulieren wordt geleverd, maar.
als er nu veel wordt afgenomen door de handelaren, die 15%
krijgen, dan blijft er geen 25% of 30% winst over.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb in de sectie, waarin ik
zat, die vraag gesteld misschien is zij ook in andere secties
gedaan. Nu zijn Buigemeester en Wethouders in hun ant
woorden soms wel kort geweest, maar hier is het antwoord
niet alleen zeer uitvoerig, maar ook helder. Ik dacht daarom,
dat nu wel niemand bezwaar zou hebben tegen deze begrooting.
Dit zijn nu eens geen ramingen, maar cijfers omtrent den
bruto-omzet in de maanden Juni, Juli. Augustus, September
en October. Zij spreken voor zich zelf. En wat hier nu heele-
maal vergeten wordt bij deze beschouwingen, is, dat de Licht
fabrieken hier ook reclame maken voor hun eigen zaak, wat
natuurlijk ook weer in het belang van de gemeente is.
Wanneer deze winkel er niet was, zou het de vraag zijn,
oi de artikelen voor electriciteitsgebruik noodig zoo goedkoop
zouden zijn en of er zooveel in gebruik zouden zijn genomen.
En het iu gebruik nemen van die toestellen voor gas en elec-
ti iciteit biengt met zich een gebruiken van gas en electriciteit.
Daarom kunnen wij ook ter wille van enkele neringdoenden
niet het belang van de gemeente, dat hierdoor gediend wordt,
opofferen. Wanneer dat nu ging ten koste van de winkeliers
in gas- en electrische toestellen zou de zaak anders staan,
maar dat is niet het geval, want deze kunnen de artikelen
uit den gaswinkel betrekken en zij krijgen 15% winst. Wat
is daar nu toch tegen? Is 15% voor een eenvoudig omzetten
niet voldoende?
Mijnheer de Voorzitter! Ik wil ook nog over een andere
zaak spreken. Bij de algemeene beschouwingen heeft de heer
Sanders zeer uitvoerig het beheer van de Lichtfabrieken bespro
ken. Ik erken graag, dat het antwoord van den Wethouder
zeer helder was, maar geheel overtuigend is het toch niet
geweest. De heer Sanders heeft met cijfers aangetoond, dat de
kostprijs van het gas hier hooger was dan in andere plaatsen.
Nu zijn wel enkele plausibele redenen door den Wethouder
en een ander lid der commissie voor de Lichtfabrieken aange
voerd, maar tegenover de voordeelen, die andere fabrieken
hebben, zullen toch ook wel weer nadeelen staan. Het heeft
mij dan ook verwonderd, dat het met dit debat zal moeten
afloopen en ik heb al aan den heer Sanders gevraagdwat
wilt ge nu? U hebt de zaak breed opgezet en sympathie, niet
alleen in den Raad, maar ook daarbuiten, ondervondenmoet
u dus nu niet verder gaan? Indertijd is bij het openbare
Slachthuis, waartegen toen ook allerlei bezwaren werden ge
opperd, een commissie benoemd, die een vergelijkend onder
zoek heeft ingesteld en een rapport uitgebracht waarmede de
Raad tenslotte mee kon gaan. Hebben Burgemeester en Wet
houders nu bezwaar, dat er uit den Raad weder een commissie
wordt aangewezen, die, zoo noodig uit de leden van de Com
missie van Beheer, en in ieder geval met den Voorzitter van
die commissie, een onderzoek instelt ook bij andere bedrijven,
om daardoor te komen tot een vergelijkend overzicht? Dan
kan worden geconstateerd, of de gestie van de Lichtfabrieken
niet goed is, zooals algemeen gezegd wordt, en anders het
publiek worden gerustgesteld, omdat dan met bewijzen gestaafd
gezegd kan worden: mijne heeren, het is in orde, je kunt nu
ophouden met oppositie te voeren. Dat lijkt mij zeer gewenscht,
hoe meer populair de Lichtfabrieken zijn, hoe beter. De Gas
fabriek was vroeger de kurk waarop de Gemeentefinanciën
dreven en dat moeten de dubbele fabrieken zoo mogelijk weer
worden. Maar dan moet men er ook niets op weten te zeggen.
Mijnheer de Voorzitter. Ik wilde nu gaarne vernemen, hoe
uw College hierover denkt en tevens het oordeel van den
heer Sanders weten.
De heer Oostdam. M. d. V. De heer Sijtsma denkt blijkbaar,
dat deze zaak al is afgedaan, maar dit is niet het geval. De
Wethouder heeft indertijd gezegd, dat hij mondeling den
heer Sanders al voor 50% hoopte te overtuigen, maar zich
voorstelde, nadeihand tot de volle 100% te komen. De Wet
houder meende echter, dat zulks beter zou kunnen geschieden
in de vergadering van de Commissie vo >r de Lichtfabrieken
en nu ligt het, dunkt mij. op onzen weg af te wachten of de
heer Sanders in die Commissie ten volle bevredigd wordt. Is
dat niet het geval, dan zal hij zeker van zijn gevoelen wel
nader doen blijken. In dit stadium van de zaak is er naar
mijn meening geen reden om een nieuwe Commissie te be
noemen. Mij dunkt, dat aan de gestie van de Lichtfabrieken
wel voldoende aandacht wordt geschonken en getracht wordt
daaromtrent de noodige openbaarheid te verkrijgen. Ik geloof
dan ook, dat het van een juist beleid zou getuigen om het
verder verloop van de zaak af te wachten en te zien of de
Wethouder den heer Sanders de 100% genoegdoening kan geven.
De heer Sijtsma. M. d. V. Moet de Wethouder dat alleen
doen tegenover den heer Sanders? Ik wil het ook weten en
zeker velen met mij. Op die manier zou de Wethouder met
ieder Raadslid afzonderlijk moeten confereeren. Dat is een
zonderlinge wijze van inlichten. Iets anders zou het zijn, als
de heer Sanders lid was van de Commissie voor de Licht
fabrieken, maar dat is hij niet. Als de heer van Hamel morgen
inlichtingen vroeg, zou er dan weer een conferentie moeten
plaats hebben tusschen dezen en den Wethouder?
De Voorzitter. Dat is een algemeen praatje!
De heer Sanders. M. d. V. De heer Sijtsma heeft mij zoo
even uit mijn tent gelokt. Ik wilde nog wel iets over de
Gasfabriek zeggen, maar ik meende, dat het Reglement van
Orde voorschrijft, dat, als de Wethouder van repliek heeft
gediend, het debat wordt gesloten. Ik geef niet toe, dat ik
door het antwoord van den Wethouder bevredigd ben, integen
deel, ik zou verschillende vragen aan den Wethouder hebben te
stellen, maar waar de Wethouder mij de gelegenheid heeft
geboden dat in een vergadering van de Commissie voor de
Lichtfabrieken te doen, ben ik bereid daaraan gevolg te geven.
De heer Sijtsma. In welke vergadering?
De heer Sanders. In de vergadering van Commissarissen
van de Lichtfabrieken, waarvoor de Wethouder mij heeft uit-
genoodigd.
De heer Sijtsma. Dan moet hij dat tegenover elk ander
Raadslid doen.
De heer van der Lip. Ga er dan ook naar toe!
De heer Sanders. Wanneer de Voorzitter mij toestemming
geeft verder op deze zaak in te gaan, wil ik dat wel doen,
ofschoon ik er niet geheel op voorbereid ben.
De Voorzitter. Ik meen, dat den vorigen keer de zaak is
afgehandeld, zoodat wij er thans niet meer op in moeten
gaan. Te zijner tijd zal deze aangelegenheid wel aan de orde
komen en dan hoop ik, dat het noodige licht zal worden
verspreid.
De heer de la Rie. M. d. V. De besprekingen zijn op een
ander punt afgeleid, maar oorspronkelijk zijn zij ingeleid over
den zoogenaamden gemeente-gaswinkel. Ik zou tegenover
hetgeen tegen dien winkel is aangevoerd willen stellen, dat
deze in een groote behoefte voor de stad voorziet. Men moet
dien winkel namelijk niet alleen beschouwen als een middel
voor de fabriek om de artikelen te verkoopen, integendeel,
er is nog een andere zijde aan en wel het groote gemak
voor het publiek om daar te kunnen koopen. Deze winkel
heeft ook het voordeel, dat ik in het algemeen in gemeente
winkels zie, dat hij prijsregelend optreedt, want men is er
zeker van, dat, als men er vei bi uiksartikelen op verlichtings-
of verwarmingsgebied koopt, men ze koopt tegen normale
prijzen en men die prijzen kan vergelijken met die, welke in
den particulieren handel gelden. Wil men in den particulieren
handel koopen, dan moet men dat weten, maar de gemeente
winkel bepaalt de geldende prijzen. De handelaren kunnen
tegen diezelfde prijzen leveren, zoodat hieruit voor hen nooit
een bezwaar kan voortvloeien. Het is dus een voordeel, dat
deze winkel prijsregelend optreedt.
Een van de verdere voordeelen van het bestaan van dezen
gemeentewinkel is mijns inziens ook, dat de arbeiders, de
minder gesitueerden, er op zulke gemakkelijke voorwaarden
kunnen koopen. Verder, als men het beschouwt van den kant
der Lichtfabrieken, dan heeft men de propaganda voor het
gebruik van electriciteit en gas. Dat zijn ook dingen, die
men niet over het hoofd moet zien. Mij dunkt, er is alle
reden, den winkel te drijven zooals hij is en te trachten het
afzetgebied zoo groot mogelijk te maken.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik heb van den heer Sanders
gehoord, dat hij ook door mijn dupliek niet bevredigd was en
hij zou nog verschillende nieuwe vragen te stellen hebben.
Dat hoor ik met belangstelling en ik zal die vragen afwachten,
maar toch had ik gaarne van den heer Sanders een antwoord
gehad op de vraag, of hij inziet, dat hij bij zijn kostprijs-
ver'gelijking totaal abuis was. Als ik er in geslaagd ben, den
heer Sanders te overtuigen, dan had ik mogen verwachten,
dat hij dit ruiterlijk zou erkennen. Het feit, of hij dat erkent