■730
DONDERDAG 16
DECEMBER 1020.
De heer van Egk. Het was óomedie
De heer Knuttel. Comedie aan welken kant?
De heer van Eck. Ik zou gaarne voor die motie hebben
gestemd.
De heer Oostdam. Gij hadt er niet tegen durven stemmen.
De heer KnütTel. Ik leg den nadruk op die propaganda
voor het nationalisme, waarvan wij de vreeselijke gevolgen
ill den wereldoorlóg hebben gezien.
Ten opzichte van de congressen zou ik willen zeggen, dat,
als wij congressen hebben, het door ons niet óp prijs wordt
gesteld officieel door het gemeentebestuur te wórden ontvahgen
en dat wij aan den anderen kant ook geen prijs op stellen,
dat het gemeentebestuur, dat Wij niet als onze vertegén-
woordigers kunnen beschouwen, congressen officieel ontvangt,
zoodat wij ook geen gelden voor dat doel te zijner beschikking
willen stellen. Ik ben niet tegen al de congressen, welke ge
houden worden - er zijn er misschien wel bij, die ik aardig
vind maar bij ons bestaat in deze een princitiieel be
zwaar.
De VóoRZïttèr. Ik wensch een enkel wriord te zeggen naar
aanleiding van hetgeen de heer van Eck in aansluiting bij
het gesprokene door den heer Knuttel heeft in hët middén
gebracht.
De heer van Eck zegt, dat de feesten eën nationaal karakter
dragen, maar ik meen te mogen zéggen, dat de overgroote
meerderheid der bevolking van Nederland zich nog zeer gelukkig
acht, omdat zij nog eên zelfstandige natie zijn:
De heer KNüTtel. Ik ook!
De Voorzitter. Het bestaan van die zelfstandigheid is voor
een groot deel te danken aan het Huis van Oranje. De ver
diensten van het Huis van Oranje ten opzichte van Nederland
zijn moeilijk te beschrijven en dat bij de gróote massa te
Leiden de begeerte leeft om dat uit te spreken en te'erkennen,
is alleszins te begrijpen.
De heer van Eck heeft de opmerking gemaakt, dat de
gemeente ook wel geldelijken steun mocht geven voor de
1 Mei-viering aan de sociaal-democraten. Welnu, als de tijd
gekomen is, dat de sociaal-democraten zich ook zoo verdienste
lijk hebben gemaakt voor Nederland als het Huis van Oranje
heeft gedaan, dan kunnen zij ook bij hun feestviering steun
krijgen.
Wat de congressen aangaat, die hebben weï degelij'k hun
verdiensten' op algemeen maatschappelijk gebied en dat zij
gaan in een richting, welke anders is dan die, welke de hèer
Knuttel voorstaat, dit neemt niet weg, dat zij geheel liggen in
de lijn, die geacht kan worden te leiden tot de bevordering
van het welzijn, den welstand en den bloei van het Neder-
laudsche volk.
De heer de LangR. M. d. V. Is het niet mogelijk een enkel
woord t'e wijden aan hetgeen ik heb opgemerkt? Vindt dat
geen weerklank bij Burgemeester en Wethouders vati Leiden
De Voorzitter. Mijnheer de Lange, ik ben daarop niet
ingegaan, omdat ik met dien veranderden toestand van dit
jaar niet op de hoogte ben. Ik moet het eerlijk bekennen,
maar wel had ik mij voorgenomen de zaak in het College
van Burgemeester en Wethouders ter sprake te brengen.
Maar wat is er eigenlijk gebeurd
De heer de Lange. Ik heb medegedeeld, dat men het
noodig heeft geoordeeld op het Schuttersveld twee dagen
feest te vieren op een wijze, welke de Leidsche bevolking
duizenden guldens uit de zakken heeft gejaagd zonder eenig
practisch nut voor die bevolking. Is het niet de moeite waard
voor het gemeentebestuur daarop te letten?
Daarvoor is gemeenteterrein beschikbaar gesteld en het zou
dus niet kunnen gebeuren, zonder dat de gemeente vergun
ning geeft.
De Voorzitter. Ik kan in ieder geval den heer de Lange
de verzekering geven, dat het mijn plan was, de zaak door
Burgemeester en Wethouders te doen onderzoeken en te
behartigen.
De heer de LanGè. Mag ik er dan nog even op wijzen,
dat het mij voor bet christelijke volksdeel van Leiden teleur
stelt. uit den mond van den Voorzitter zulk een antwoord
te ontvangen, waar het een zoo ernstige zaak geldt.
De heer van der Lip. Er is in het verslag geen woord
van gezegd.
De heer de Lange. Dat is een uitvlucht, die h'ier Op het
oogenblik niet kan dienen. Wat ik gezégd heb, Was Burge
meester en Wethouders al békend vöór de sectie-Vergade
ringen werden gehouden.
De heer vAN der Lik U 'kunt geen antwoord verlangen,
wanneer er niet in het voorloopig verèlag 'óver gesproken is.
De Voorzitter: Ik moet pfotèsteeferi tegen hetgeen de
heer de Lange mij ten laste legt: Ik verklaarde dit, dat ik
van den toestand niets af wist; ik ben er niet geweest; Dat
deze zaak echter zal worden nagegaan eri 'dat met hetgeen
door den heer de Lange is Opgemerkt, zal worden rekening
gehouden, was voör mij een natuurlijke zaak. Ik bëh dus in
dat opzicht niéts tekórt geschoten.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik gevoel heel veel voor
het standpunt van den heer de Lange, maar hij heeft zijn
speech niet afgemaakt. Ik kan het door liem gesprokene
volledig onderschrijven, maar dat gebeurt niet alleen bij de
3-Öctober-feesten, ook wanneer de stöorri'carousseis hier zijn,
alleen
De heer Knüttel: En ook öp 31 Augustus:
De heer Dubbeldeman vóbr de paardensport wil ik
een uitzondering maken.
De heer BoTë: M. d. V. Met dë stoömcarbusseis bh de
paardenspelen is het hetzelfde; die komen niet zoo druk.
Wanneer wij die niet toelaten, gaan zij even biiiten de grens
van de gemeente en dan döen ze hetzelfdë kwaad
De heer DuBüeldeman. Dat is dan bhiten' uw Vérafit-
woordelijkheid.
De heer Bots: En de gemeente profiteert er dan niet van
De heer Dubbeldeman. Dus, als er wat aan te verdienen
is, zijn wij klaar.
De heer Bots. Neen, dat is niet het motief, maar binnen
de gemeente hebben wij goed toezicht en niet over de grens.
De heer Sijtsma. Ik geloof, Mijnheer de Voorzitter, dat wij
beter doen, als wij uitscheiden met dit debat..'.
De Voorzitter. Hééft de heer Sijtsma waf te zeggen óf niét?
De heer Sijtsm'a. Het moet mij mogelijk zijn',' mij
verstaanbaar te maken en dat is de taak van den Voorzitter.
Ik geloof ook, dat na het ernstige woord van den hèer
de Lange over deze aangelegenheid, waarbij ik mij kan aan
sluiten, Uw antwoord niet was ik zal niet zeggen it
overeenstemming met uw christelijke beginselen maar zoó'als
het behoorde te zijn. De quaestie wordt nu verwaterd,' dóór
er allerlei andere dingen bij te halen.'Een kérmis als deze is
niet te vergelijken met een stoomcaroiissél en een paardenspel.
In dit opzicht ben ik het met den heer Bóts eens, als
men deze hier niet toelaat, gaan zij een klein eindje vefder
over de grens en dan hebben wij heelemaal gëen toezicht,
terwijl ook de Leidsche fiscus er niet van profiteert.' Wat
echter de kermis op Zaterdag op het Schuttersveld betreft,
die is natuurlijk door Burgemeester' en Wethoudërs toe
gestaan, anders had zij niet mogen plaats hebben.
De heer dë-Lange.-Dat weet gij1 riiet;' dat' moet hët' College
weten.
De heer Sijtsma. Het is een fout geweest van Burgemeester
en Wethouders deze toe te staan en als ik van ri, Mijnheer
de Voorzitter, of een van de andere leden van het College
de verzekering krijg, dat hët riiet meer gebeuren zal.
dan ben ik tevreden, want ik weet wel waarqm het geschied
is. De 3-Octobervereeniging wenschte, dat deze 3;Octobêrviering
bijzonder grootsch zoii zijn waarom dat zoo moest zijn,
weet ik niet en daarvoor riioest veel geld wezen en dat
kon men krijgen doordat de houders van de kermisvermakelijk
heden groote bedragen aan staangeld zouden betalen, hetgeen
zij niet wilden doen, tenzij zij twee dagen haddén. Daardoor
is het gekomen dat het publiek in de gelegenheid iè gesteld
geworden twee dagen kermis te houdéri.' Ik vind dat niet
goéd en, al moge ik dan dóór dë heeren aan de overzijde
niet gerekend wordentot, het Christelijk vólksdèeï, ik verklaar
gaarne te behooren tót degenén, die dat niet goedkeuren.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgnr 182 wordt zonder hoofdelijke stemming aaugënói'neri.