DONDERDAG 1G DECEMBER 1920. 727 Er woidt bier opgemerkt, dat aan het Ziekenhuis 45 cent per uur wordt betaald, en ik weet, dat aan den Raad van Arbeid ƒ16.per week wordt gegeven, wat ook meer is dan wat hier aan die werksters wordt betaald, want 30 cent per uur, over 45 uren berekend, zou 13.50 worden. Ik kan niet nagaan hoeveel werksters aan de scholen werkzaam zijn, maar, als ik in doorsnee neem 5 cent per uur, dan is een bedrag van ƒ2000.slechts voldoende voor 20 werksters. Zijn er meer, dan kan men uit die ƒ2000.nog niet eens 5 cent per uur verhooging geven. Ik gevoel er wel iets voor om, waar aan Rijk- en aan andere gemeentelijke instellingen de genoemde bedragen worden betaald, deze rnenschen ook een hooger loon worde toegekend. Echter zou ik evenwel gaarne nadere inlichtingen wenschen te ontvangen omtrent de vraag of die rnenschen al dan niet 10 cent extra krijgen voor het aanmaken van de kachels. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Een kort woord in antwoord op het gesprokene door den heer Eikerbout, die blijkbaar waarom het gaat niet begrepen heeft. Het schoonmaken van de lokalen gebeurt als regel na 's middags vier uur en dan maakt men geen kachels aan. Die rnenschen moeten vroeg in den morgen komen om de kachels aan te maken en daarvoor krijgen zij 10 cent per kachel betaald. Mijn voorstel heeft alleen tot strekking den post te verhoogen, teneinde Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen deze zaak nader te bezien en het uurloon aan te vullen. Zij kunnen een onderzoek instellen en dan hoop ik, dat zij het zullen doen in overleg met den vakbond, waarbij die rnenschen zijn aangesloten. De Voorzitter. Laat ik nog even opmerken, dat de vakbond tegenwoordig is geweest bij de vaststelling van de bedragen. De heer Dubbeldeman. Men was er niet tevreden mee! De Voorzitter. Ik heb geen enkele klacht gehoord. De verhooging van 8 cent op 10 cent is bovendien niet gebeurd op verzoek van den vakbond, maar op initiatief van de hoofden van scholen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van de heeren van Stralen en Dubbeldeman wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 11 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: mevrouw BaartBraggaar, de heeren Eiker-, bout, Schoneveld, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren van Eek, Bisschop, Heemskerk, Huurman, Kuivenhoven, Eerd- mans, Oostdam, Groeneveld, Wilmer, Dubbeldeman, Knuttel, Sijtsma en de la Rie. Tegen stemmende heeren Splinter, Rotteveel, de Lange, Meijnen, Sanders, Bots, van der Pot, van der Lip, Mulder, van Hamel en de Voorzitter. (De heeren Wilbrink en Stijnman hadden inmiddels de vergadering verlaten.) Het aldus verhoogde volgnr 159 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Bij volgnr 160 wordt de begrooting der Plaatselijke School commissie zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd, waarna dit volgnr eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt aangenomen. Volgnrs 161 tot en met 173 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 174, luidende: Subsidie aan de Vereeniging nSchoolkindervoeding"10600. verhoogd met 13.741, ingevolge het Raadsbesluit van 15 No vember 1920, om voor de kosten van schoolkindervoeding over het jaar 1921 een bedrag van 18.341 en voor schoolkinder- kleeding een bedrag van 6000 uit te trekken. Jdevrouw BaartBraggaar. M. d. V. In een der secties is door een lid de wenschelijkheid uitgesproken, om een Raadslid als gedelegeerde plaats te doen nemen in de Vereeniging «Schoolkindervoeding." Ik zou nu aan het College willen vragen, of het in overleg met het bestuur van die vereeniging wil treden, om te zien, in hoeverre het mogelijk is, in die richting te werken. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb die vraag ook ter sprake gebracht in de sectievergadering en was tamelijk tevreden met het antwoord van Burgemeester en Wethouders, omdat zij overleg wilden plegen met de Commissie, die er, naar mijn meening, niet tegen zal zijn. Ik meen echter van den heer van der Lip te hebben gehoord, dat van den Raad een voorstel daartoe moest uitgaan. Ik wil gaarne dat voorstel doen, indien het althans noodig is. De heer van dek Lip. M. d. V. Het standpunt van Burge meester en Wethouders is, dat zij er niet veel voorgevoelen, maar geeft de meerderheid van den Raad het als haar wensch te kennen, dan zullen wij daaraan gaarne uitvoering geven. Is er al een voorstel ingediend? De heer Sijtsma. Ik zal een voorstel indienen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik meen te bemerken, dat men over het algemeen veel voelt voor het idee van den heer Sijtsma, laten wij het dan maar overnemen. De heer Huurman. Ik zou de noodzakelijkheid aangetoond willen zien. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb er vroeger nooit op aan gedrongen, maar, nu de schoolkinderkleeding er bij gekomen iS) in dit opzicht verschil ik misschien nu wel van meening met mevrouw BaartBraggaar wordt het een zeer groot bedrag, dat de gemeente aan deze zaak moet offeren. Ik vind het uitstekend als het noodig is, ik ben altijd een voorstander van schoolkindervoeding en schoolkinderkleeding geweest, voorzoover het belang van het kind en dat van het onderwijs die noodig maakten. Nu geloof ik, dat men bij deze commissie voor schoolkindervoeding niet behoeft te vreezen, dat zij heel licht over de zaak zal heenloopen, en de kleeding te royaal zal uitgeven, maar wij weten niet hoe het in het vervolg zal gaan. Het is daarom mijn bedoeling, dat een Raadslid in de commissie zitting neemt, om de commissie te controleeren. Misschien stemt mijn toelichting niet overeen met de opvat tingen van mevrouw Baart. Mevrouw BaartBraggaar. In het geheel niet. De heer de Lange. M. d. V. Ik ondersteun dit voorstel van den heer Sijtsma niet, want dat zou tengevolge kunnen hebben, dat Burgemeester en Wethouders, die thans de ver antwoordelijkheid dragen, zeiden de Raad heeft zelf een ge delegeerde in de commissie aangewezen, dus wij trekken ons van de zaak niets meer aan. Ik wil de verantwoordelijkheid laten waar die volgens de wet berust, n.l. bij Burgemeester en Wethouders. Ik ga dan ook niet mee met het voorstel van den heer Sijtsma om Burgemeester en Wethouders te ontlasten door iemand, die wel eens kon blijken niet de rechte man op de rechte plaats te zijn, in die commissie te plaatsen, waardoor de Raad niet meer de controle kreeg, welke hij noodig acht. De heer Knuttel. Die gedelegeerde heeft toch niets te beslissen De heer de Lange. Ik ontraad de aanneming van het voorstel van den heer Sijtsma. Burgemeester en Wethouders zijn verantwoordelijk en aan hen kunnen wij verantwoording vragen, niet aan een Raadslid. De heer van der Lip. M. d. V. De heer de Lange stelt de zaak, geloof ik, niet goed voor, want de verantwoordelijk heid van Burgemeester en Wethouders wordt niet weggenomen door de benoeming van een gedelegeerd lid in de commissie. Dus dit bezwaar geldt bij ons niet, wij zien er alleen het nut niet van in. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van mevrouw Baart—Braggaar, luidende «Ondergeteekende stelt voor, dat B. en W., in overleg met de Commissie voor Schoolkindervoeding, tot benoeming van een gedelegeerde uit den gemeenteraad, de noodige stappen doen", wordt in stemming gebracht en met 18 tegen 10 stemmen aangenomen. Vóór stemmenmevrouw BaartBraggaar, de heer Schone veld, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Splinter, van Eek, Bisschop, Heemskerk, Meijnen, Sanders, Kuivenhoven, Eerdmans, Oostdam, Groeneveld, Dubbeldeman, Knuttel, Sijtsma, de la Rie en van Hamel. Tegen stemmen de heerenEikerbout, Rotteveel, de Lange, Huurman, Bots, van der Pot, van der Lip, Wilmer, Mulder en de Voorzitter. Volgnr 174 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 13