682
DINSDAG 14 DECEMBER 1920.
De lieer van der Pot. Dat was het juist: ik sprak namens
het College.
De heer van Stralen. Ik heb wel begrepen, dat in het
College krachtige pogingen waren gedaan om kindertoeslagen
ingevoerd te krijgen, maar dat die gestrand waren, omdat
dat stelsel wel past in een algemeene salarisherziening, maar
niet luk raak in een regeling mocht worden ingelascht.
Maar ik vind, dat het toch wel noodig was geweest, dat
de heer van der Pot, van wien ik toch mag verwachten, dat
hij er nog wel een eigen meening op na houdt, die eigen
meening naar voren had gebracht en uitdrukkelijk aan den
Raad had medegedeeld, felle tegenstander van kindertoeslag
te zijn. Dan hadden wij meer steun van hem gehad, dan nu.
Burgemeester en Wethouders adviseeren nu, om het voorstel
niet aan te nemen. Maar zoo gezien den onderlingen strijd
en de zwakke bestrijding van de zijde van den Wethouder,
weet ik niet, of het goed afloopt. Ik hoop alsnog, dat het niet
gelukken zal, het systeem kindertoeslag in Leiden in te voeren.
De heer Heemskerk. Dan werkt ge toch niet in het belang
van de arbeiders!
De heer van Stralen. Onze arbeiders zullen aan die
kinderfooi wat hebbenHet is een bedrag, waaraan zij niets
hebben; want wat beteekent. in den tegenwoordigen tijd één
gulden per week voor een gezin met drie kinderen?
De heer Heemskerk. Dat is niets!
De heer van Stralen. Juist, dat is niets. Men wil er de
aandacht mee afleiden en dat men onder het gemeentepersoneel
zal gaan zeggen »nu hebben we althans wat". Daarmede
komen wij er echter niet! Wij mogen verwachten, dat het
door de arbeiders beter wordt begrepen, dan door den heer
Heemskerk!
De heer Oostdam heeft zich duidelijk uitgedrukt, vooral
verstaanbaar voor de vereeniging, waarvan hij, meen ik,
Voorzitter is. Deze kan dat voor gezegd houden.
Een verzoek om loonsverhooging van de Roomsch-Katholieke
ambtenaren draagt ook de handteekening van den heer Oostdam.
Hij is dus van alles op de hoogte.
De heer Oostdam. Ik heb de handteekening er zelf niet
op gezet!
De heer van Stralen. Nu blijkt toch opnieuw.
De heer Oostdam. Dat zullen wij wel uitzoeken!
De heer van Stralen. U hebt ook gehoord, dat de heer
Guit, uw partijgenoot in de Commissie van Georganiseerd
Overleg, het loon een »honger-loon" heeft genoemd. Een
«betaalde ontevredenheidzaaier" hebt u hem daarom genoemd
Juist! Dat hadt u aan uw rechterbuurman, den heer Eikerbout
moeten zeggen. Hij is dan óók een betaalde ontevredenheid
zaaier. En als u dit duidelijk deedt uitkomen, zouden de
Christelijke arbeiders begrijpen, wat zij aan u hebben. U
beschuldigt hen dat zij bezoldigden en propagandisten voor
de vakvereeniging hebben om de ontevredenheid aan te
wakkeren. Beter dan u, verklaar ik, wat zij aan u hebben.
De heer Oostdam. Hoe duidelijker zoo beter!
De heer van Stralen. De heer Kuivenhoven, mijnheer de
Voorzitter, heeft gezegd, in den Raad op te komen voor de
arbeidersbelangen.
Een Stem. Uitsluitend en alleen!
De heer van Stralen. Niet alleen, maar ook voor de
behartiging van de belangen van alle ingezetenen. Die uitlating
van den heer Kuivenhoven moet ik even uitrafelen, want de
quaestie is toch zoo, dat vóór enkele jaren van vertegen
woordiging van de christelijke arbeiders hier toch geen
sprake was.
Een Stem. Van Tol!
De heer van Stralen. O juist! dat zegt genoeg. Dit kan
dus zonder verder commentaar passeeren.
Ik wil hierop wijzen, mijnheer de Voorzitter, dat, toen de
Raadszaal bezet, zou worden door een aantal sociaal-democraten,
gelijktijdig daar zitting kregen een aantal Christelijke arbeiders.
En nu wii ik de vraag stellen aan den heer Kuivenhoven:
welke oorzaak had dan de benoeming van de verschillende
Christelijke arbeiders tot leden van den Raad? Zou het dit
niet zijn, dat de overige vertegenwoordigers der Christelijke
partijen niet voldoende de belangen der arbeiders totnogtoe
hadden behartigd Daarop zou het toch alleen kunnen neer
komen
Maar hij en zijn mede-arbeiders van Christelijken huize
moesten in den RaadZooals hij zegtvoor de behartiging
van de belangen van alle ingezetenen. Maar werden die
algemeene belangen van alle ingezetenen dan totnogtoe dooi
de andere afgevaardigden van zijn kiesvereeniging niet
voldoende behartigd
Daaraan schijnt iets gehaperd te hebben. Het schijnt noodig
te zijn geweest, dat er in den Raad Christelijke arbeiders
bijkwamen om te zorgen, dat de belangen van de Christelijke
arbeiders niet te veel in den druk kwamen en daaruit mag
deze conclusie worden getrokken, dat tot op dat oogenblik
door de overige leden van Christelijken huize de belangen
van de Christelijke arbeiders niet voldoende werden behaitigd.
Eigenlijk was het intreden van den heer Kuivenhoven en van
andere Christelijke arbeiders in dezen Raad niet noodig geweest.
Wanneer men zich op het standpunt stelt, dat het noodig
was voor de behartiging van arbeidersbelangen Christelijke
vertegenwoordigers te hebben, dan vraag ik mij af of dat
niet voldoende aan de sociaal-democraten kon worden over
gelaten, want bij alle kwaad, dat men van ons zegt, kan men
ons zeker niet verwijten, dat wij niet voldoende voor de
arbeidersbelangen opkomen. Integendeel, men verwijt ons, dat
wij uitsluitend voor de arbeidersbelangen op de bres staan.
Voor de behartiging van de arbeidersbelangen was dus het
intreden van den heer Kuivenhoven en anderen niet noodig
en men kan dus uit hun komen hier alleen de conclusie
trekken, dat zij aan de Christelijke arbeiders wijs maakten,
dat zij in len Raad moesten zitten, omdat in den Raad de
belangen van die arbeiders niet voldoende werden behartigd
en men dit niet aan de sociaal-democraten kon overlaten.
Hier ontkennen zij echter, dat zij de vertegenwoordigers zijn
van de Christelijke arbeiders.
De heer Schoneveld. Neen!
De 'heer van Stralen. Als zij tusschen twee vuren zitten
en men zegt tot hen, dat zij de belangen van de Christelijke
arbeiders moeten verdedigen, dan antwoorden zij, dat zij niet
de Christelijke arbeiders, maar het algemeen belang ver
tegenwoordigen.
De heer Heemskerk. Gij begrijpt er niets van!
De heer van Stralen. Er wordt een algemeen politiek
spel gespeeld om den invloed van onze Raadsfractie en van
onze partij zooveel mogelijk afbreuk te doen. Dat gaat zoolang
als het goed gaat, en dan zien de Christelijke arbeiders,
evenals de Christelijke onderwijzers dat hebben ingezien, dat
het beter is tezamen op te trekken, als het om hun belang
gaat. Die Christelijke onderwijzers zijn wijzer dan de dito
arbeiders.
De heer Heemskerk. Die zijn afzonderlijk opgetrokken.
L)e heer van Stralen. Die onderwijzers moeten niets hebben,
zooals de Christelijke arbeiders, van afgevaardigden, die in
den Raad komen zoogenaamd om hun belangen te behartigen,
maar zich daaraan bitter weinig gelegen laten liggen.
Het spijt mij, dat de heer Eikerbout er niet is, want ook
hem heb ik iets mede te deelen. Hij zegt, dat hij voor rede
lijke verzoeken van de arbeiders te vinden zou zijn. Ik wil
zijn steun inroepen voor de inwilliging van het adres van het
Christelijk en Katholiek gemeentepersoneel. Dit verzoek gaat
niet zoover als dat van de sociaal-democraten en ik zou dus
althans voor deze verzoeken van de Christelijke arbeiders
eenige belangstelling willen vragen van de Christelijke arbeiders
vertegenwoordigers. Trouwens, zij hebben evengoed als wij
afschriften van die verzoeken gekregen. Zij kunnen zich be
raden of zij in het belang van die arbeiders misschien een
voorstel willen doen, dat straks tegelijker tijd met deze kwestie
in behandeling kan komen, maar ik stel mij daarvan niet
veel voor. Ik zou wel eens de houding en de uitspraak van
de organisaties van Christelijke arbeiders willen zien, als zij
straks bemerken, dat met de stemmen van de Christelijke
arbeidersafgevaardigden die adressen den doofpot ingaan.
Mevrouw BaartBraggaar. Zij vragen er niet eens naar,
noch de Katholieken, noch de Christelijken.
De heer van Stralen. De heer Eikerbout heeft met groot
pathos cijfers genoemd en heeft het gehad over een koestaart.
Hij heeft in het kort willen betoogen, dat de moderne vak
beweging. die, zooals hij zeide, hier zulk een groot woord
voert, zoo buitengewoon in ledental zou zijn achteruitgegaan.
Ik heb een enkel cijfer genoteerd, mijnheer de Voorzitter,
dat ik in antwoord aan de opmerking van den heer Eiker
bout wil mededeelen.
r,