708 DINSDAG 14 DECEMBER 1920. zetten zij huizen neer, waarvan de heer Knuttel en ik hebben gezegd, dat het nieuwe moderne krotten zijn. Dat moet voor komen worden en, als de gemeente zelve nieuwe woningen gaat bouwen ter vervanging van de krotten, dan hebben wij Raadsleden daarover een woordje mede te spreken. Verder hebben wij voorgesteld een commissie te benoemen, welke zal hebben te onderzoeken op welke wijze wij het gemakkelijkst, en laat ik er voor mij persoonlijk bijvoegen, het goedkoopst uit de woningellende kunnen komen en in het woningtekort kunnen voorzien. Het is misschien mogelijk, dat de commissie, welke nu toevallig door den Wethouder uit de bouwvereenigingen is benoemd, beter zal zijn saamgesteld dan dat het geval zou zijn met een commissie, die uit Raads leden werd samengesteld, maar het zou mijns inziens toch wel goed zijn, indien naast die geïnstalleerde commissie nog een commissie uit den Raad werd aangewezen. De heer Oostdam. Er zijn nog lang geen commissies genoeg. De heer Dubbeldeman. Dat kan wezen; gij komt wel met een Schoonheidscommissie en, al ben ik daarvan een voor stander, toch meen ik, dat de door mij voorgestelde commissie veel belangrijker is, vooral voor de arbeiders, die een groot deel van hun leven in die woningen moeten doorbrengen. Dat gevoelt gij misschien zoo niet, maar dat is dan voor u geen compliment. Het doel van de woningbouwvereenigingen is een ander dan men haar op dit oogenblik als taak wil geven. Dat is duidelijk uitgekomen. Er is één woningbouwveraen-ging in Leiden, welke vóór den oorlog is'begonnen te bouwen, en, als men die woningen ziet en ze vergelijkt met degene, welke nu gebouwd worden, dan springt het verschil volledig in het oog. Dat waren huizen, die gebouwd werden met een eerste en tweede hypotheek, die niet ten volle door gemeente en Rijk werden gedragen en daarna hebben wij een type gekregen, dat in de schaduw daarvan niet kan staan. Het spreekt van zelf, dat wij daarmede geen genoegen kunnen nemen en dat wij daartegen protesteeren zullen daar, waar wij ertoe in de gelegenheid zijn. Of de heer van der Pot dat aangenaam vindt of niet, wij doen het toch. De een doet het op een grove wijze, de andere op een zachtere manier. De heer Oostdam doet het misschien wat zoetsappiger dan ik, maar zoetsappigheid ligt niet op mijn weg. Bovendien is het noodig, dat er een commissie uit den Raad wordt benoemd, omdat wij voor de tweede maal bij deze begrooting de stem van den heer de Lange hebben gehoord, die van gemeentewege de particulieren in de gelegenheid wil zien gesteld om te gaan bouwen. Ik begrijp wel, met welke bedoeling de heer de Lange dat doet. Maar u voelt toch wel, wanneer er huizen gebouwd worden door de woningbouwvereenigingen of door de gemeente, dat die huizen dan niet meer in het bezit komen van de kapitalistische klasse, maar van lieverlede in het bezit van de gemeenschap. Wij willen trachten op kalme manier alles wat op en in de aarde is te brengen in het bezit van de gemeenschap. Het bouwen van woningen van gemeente wege ligt geheel in die lijn. Het spreekt vanzelf, dat de heer Eerdmans, als een van de vertegenwoordigers van de bezittende klasse, zich aansluit bij den heer de Lange, maar dat is voor ons niets nieuws, en conform hetgeen wij altijd zeggen, dat de scheiding in den Gemeenteraad is eenerzijds de christelijken en liberalen, aan de andere zijde de sociaal-democraten met de communisten. Het spreekt hierbij vanzelf, dat men geen cent in zijn zak kan hebben en toch zeer kapitalistische gedachten hebben. Ik kan mij natuurlijk aansluiten bij de waardeering, die uitgesproken is door den heer Wilmer aan het adres van den heer van der Pot. Ik heb in mijn verwijten niet den heer van tier Pot persoonlijk bedoeld. Ik weet, dat, wat de heer van der Pot gedaan heeft, bewonderenswaardig is, maar hij heeft het in ieder geval gedaan vanuiteen verkeerd standpunt, dat is de kwestie. Hij heeft het niet gedaan omdat hij ook daarmede de verantwoording wilde dragen, dat het bezit over gaat in handen van de gemeenschap. Hij vervult op het oogenblik de taak, die hem door het College wordt opgedragen, zoo goed mogelijk. Ik heb dan ook den heer van der Pot niet uitgescholden, zooals men beweert. De heer Wilmer schijnt ook niet het verschil te begrijpen tusschen woningen, die van gemeentewege worden gebouwd en woningen, gebouwd door particulieren en arbeiderswoning bouw vereenigingen. Dat kan ik natuurlijk niet helpen. Maal ais de heer Wilmer- er mede bij zijn arbeiders komt, dan zullen zij veel grooter voorstanders zijn van woningen, die door de gemeente gebouwd worden, dan van woningen door particulieren gebouwd. Dit staat, onomstootelijk vast, dat als alle woningen op het oogenblik in het bezit van de gemeenschap waren, er geen sprake van zou zijn, dat aanstonds de huren zouden worden verhoogd. Dat kan alleen zoo'n grooten omvang aannemen als de woningen in privaat bezit zijn. Als de Huurcommissie- wet straks wordt opgedoekt of aanmerkelijk wordt gewijzigd, dan zal de heer Stijnman eens wat zien, dan gaan de huren, ook van de woningen, die vóór 1914 gebouwd zijn, met reuzen sprongen omhoog. Ik weet wel, dat zij een weinig moeten rijzen, en het zal niets meer dan billijk zijn dat de arbeider, die het kan betalen, ook betaalt wat de woning moet opbrengen. Maar dat de arbeider, al zwoegende, ook werken moet voor de winsten van de maatschappijen, die zich op het behalen van winst toeleggen, van arbeiderswoningen, die zij exploiteeren Daartegen protesteert elke sociaal-democraat en als de heeren van de overzijde zich daarbij niet willen aansluiten, moeten zij dat weten, maar dan zullen zij van hun eigen arbeiders daarvoor hun trekken thuis krijgen. Dat vroeger, voordat de liberalen het deden, de sociaal-democraten voor deze zaak niet zouden hebben geijverd, moet ik tegenspreken. Ik behoef slechts te wijzen op hetgeen mijn partijgenooten Spiekman en Hermans te Rotterdam hebben gedaan, toen zij, teneinde de woningtoestanden daar te bestudeeren, alle krotten en sloppen bezochten. Iets dergelijks is door enkelen van mijn partijgenooten te Amsterdam gedaan. Dat dit door de sociaal democraten te Leiden niet is gebeurd, vindt hierin zijn ver klaring, dat het zoo lang heeft geduurd voordat er een aantal sociaal-democraten van eenige beteekenis was, want, had er in dien tijd een behoorlijk sterke afdeeling van onze partij ter stede bestaan, dan zouden wij het zeker niet hebben nagelaten. Wij, sociaal-democraten, die in het bijzonder zoo goed op de hoogte zijn van de heerschende ellende, zouden zeker op de bres hebben gestaan, ook al zou ons de macht om onze wenschen ten uitvoer te brengen hebben ontbroken, om de schrille tegenstellingen ook op dit gebied naarvoren te brengen. Ik kan mij aansluiten bij het gesprokene door den heer Knuttel, die zich vóór mijn voorstel heeft verklaard, en ik hoop, dat, afgezien van de groote woorden, welke gewisseld zijn, de Raad zal willen overwegen om deze simpele voor stellen aan te nemen. De heer Schoneveld. M. d. V. Een enkel woord naar aan leiding van hetgeen over deze zaak is gesproken, mede in verband met de voorstellen van den heer Dubbeldeman. Algemeen dat is een waarheid, welke allen natuurlijk onderschrijven heerscht er op dit oogenblik woningnood en nu is de vraag, welke niet alleen in Leiden, maar in alle groote plaatsen als Amsterdam, Rotterdam en den Haag een onderwerp van bespreking uitmaakt: hoe kunnen wij uit dien woningnood geraken? Nu moet ik mij aansluiten bij degenen, die hulde hebben gebracht aan de voortvarendheid en den ijver, waarmede ook in Leiden op dit gebied wordt gewerkt, teneinde zoo snel mogelijk de woningen te doen bouwen. Het gaat misschien nog niet snel genoeg naar het oordeel van den heer Dubbeldeman, maar er wordt op dit oogenblik hard gewerkt door de bestaande woningbouwver eenigingen, waarvan de heer Gulden, een partijgenoot van den heer Dubbeldeman, bij gelegenheid van de oprichting van een woningbouwcentrale in Zuid-Holland, ondermeer heeft gezegd: »Vereenigingsbouw gaat voor bij gemeentelijken bouw. Daardoor wordt het woningtype verbeterd. In het beheer van woningbouwvereenigingen zit een groot stuk opvoeding voor de arbeidersklasse. Velen moeten het goed wonen nog leeren. De liefde voor een goede woning kan door de woningbouw vereenigingen worden aangekweekt. Bijvoorbeeld door gemeen schappelijke tuinen, door 'de inrichting ven leeszalen enz." Ik wil daarmede aantoonen, dat ook onder de partijgenooten van den heer Dubbeldeman de woningbouwvereenigingen ge respecteerd worden, omdat zij een opvoedende taak verrichten. De heer Dubbeldeman. Doe ik dat dan niet? De heer Schoneveld. Ja, maar gij hebt in deze bespreking te kennen gegeven, dat de bouw van woningbouwvereeni gingen niet zoo goed is als die vanwege de gemeente. De heer Dubbeldeman. Niet met de bedoeling om die woningbouwvereenigingen af te breken. De heer Schoneveld. Hier wordt van gezaghebbende zijde erkend, dat men voor hetgeen in Leiden is gepraesteerd op dit gebied eerbied kan hebben. In principe zijn wij niet tegen gemeentelijken bouw, maar alleen in geval van noodzakelijk heid. Als bewezen kon worden, dat te Leiden niets werd gedaan, zou ik er voor zijn van gemeentewege de zaak aan te vatten, maar er wordt hier in dit opzicht zoo hard mogelijk gew ei kt en daarom zou ik nog even een afwachtende houding aannemen. Vergis ik mij niet, dan heeft in een van de vorige ver gaderingen bij het debat over de voorschotten aan de woning- bouwvereeniging »Eensgezindheid" de Wethouder medegedeeld dat er wellicht een voorstel zou komen om een klein plan in' eigen beheer uit te voeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 30