652
MAANDAG 13 DECEMBER 1920.
De Voorzitter. Ik niet!
De heer Oostdam. Ik blijf dan op het standpunt staan,
dat ik mij voorloopig kan houden aan het votum, een half
jaar geleden uitgebracht. Ik kan dit te meer doen, omdat ons
te wachten staat een praeadvies over een premievrij pensioen
en bovendien dezerzijds een voorstel is gedaan tot toekenning
van kindertoeslagen, waardoor daar, waar meer geld noodig
is, dat meerdere geld ook zal worden gebracht. Daarom herhaal
ik, dat ik mijn stem niet zal geven aan eenig voorstel tot
verhooging van eenigen salarisgrondslag.
Verder een woord over het onderwerp, naarvoren gebracht
door den heer van Eek, namelijk dat Burgemeester en Wet
houders blijven volharden om de dingen, welke hun zijn
opgedragen, ook zelf te doen. De heer van Eek zou wenschen,
dat Burgemeester en Wethouders, ofschoonbepaalde hande
lingen aan hen zijn toevertrouwd, aan den Raad kwamen
vragen hoe deze er over dacht. Hij zou dat zeer wenschelijk
vinden juist in woelige tijden. Ik sta daar vierkant tegenover.
Wat wij eenmaal aan Burgemeester en Wethouders opge
dragen hebben, moeten zij ook doen en in woelige tijden
moeten zij dat zeer zeker doen, want juist in zulke tijden
hebben wij niet noodig een bestuur van de gemeente, dat
niet durft, dat angstvallig eerst komt vragen, hoe het moet
handelen, maar wel een bestuur dat weet door te tasten en
op tijd zijne maatregelen weet te nemen. Moet men eerst in
den Raad komen, dan kan de tijd voor een of andere maat
regel best verstreken zijn.
Ik zeg niet, dat Burgemeester en Wethouders het altijd
precies goed zullen doen; maar het is zeer duidelijk, dat de
Raad het ook niet altijd precies goed zal doen. In tijd van
handelen is snelheid dikwijls een eerste vereischte, en aange
zien aan Burgemeester en Wethouders sommige bevoegdheden
verleend zijn, mogen wij van hen zelfs eischen, dat zij daarvan
op de juiste wijze gebruik zullen maken.
Dan nog iets over een zeer neutraal onderwerp, ten aanzien
waarvan de heer van Eek en ik het roerend eens zijn: de
grensuitbreiding.
Hetgeen de heer van Eek daarover gezegd heeft, is zeer
juist. Ook ik betreur, dat Burgemeester en Wethouders geen
aanleiding gevonden hebben ons een kleine becijfering te
geven van het kohier van Oegstgeest. Ik had gaarne gezien,
dat zij ons eens verteld hadden, of, wanneer heel Oegstgeest
bij Leiden ware gevoegd geworden, dat van invloed geweest
zou zijn op de belasting hier. Burgemeester en Wethouders
zeggen, dat zoo iets zeer lastig is uit te rekenen; misschien
kunnen zij het later nog doen. Ik meen, dat Leiden er bij
gebaat zou zijn geweest als Gedeputeerde Staten indertijd in
een ruimere grensuitbreiding hadden toegestemd, liefst tot
aan de zee. Dan zouden de forensen heelemaal niet meer weg
kunnen. Den anderen kant gaan zij toch- niet uit.
Wij moeten van nu af aan propaganda maken voor een
grootere uitbreiding en vandaar dat ik zoo vrij ben deze
motie voor te stellen:
»De Raad, van oordeel, dat de jongste grensuitbreiding der
gemeente, speciaal in de richting van Katwijk en Noordwijk,
te eng is, noodigt Burgemeester en Wethouders uit nu reeds
stappen te doen bij Gedeputeerde Staten, welke tot ruimere
grensuitbreiding kunnen leiden".
De Voorzitter. De heer Oostdam heeft het volgende voor
stel ingediend
»De Raad, van oordeel, dat de jongste grensuitbreiding der
gemeente, speciaal in de richting van Katwijk en Noordwijk,
te eng is, noodigt Burgemeester en Wethouders uit nu reeds
stappen te doen bij Gedeputeerde Staten, welke tot ruimere
grensuitbreiding kunnen leiden."
Het voorstel van den heer Oostdam wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Elkerbout. M. d. V. Ik zou mij niet in dit politiek
steekspel begeven hebben, als verleden week hier niet enkele
dingen gepasseerd waren, welke mij aanleiding geven nog iets
in het midden te brengen.
Het heeft ons verwonderd wat begrijpelijk is, als men
twee malen hetzelfde liedje hoort afdraaien dat de heer
Sijtsma nog eens een grooten boom is gaan opzetten over het
aanplakken van verkiezingsbiljetten ten gunste van de anti-
re volutionnaire partij.
In de sectievergadering heb ik ook reeds gezegd dat het
veel beter was, indien de heer Sijtsma zijn aandacht schonk
aan het bekladden van de muren in de stad, wat voort
durend een smerige boel blijft opleveren en ons steeds her
innert aan de verkiezingen, die plaats gehad hebben.
Als men werkelijk voor het uiterlijk aanzien der gemeente
iets wil doen, laat men dan, welke partij het ook geldt, zich
bepalen tot het aanplakken van biljetten, die er ten minste
nog afgehaald kunnen worden, maar niet op een dusdanige
wijze als dat in den laatsten tijd heeft plaats gehad.
Ook is door den heer Sijtsma een en ander gezegd ten
aanzien van de Wethouderskeuze en betoogd, dat die twee
oude menschen, die daar zitten, eigenlijk vervangen moesten
worden door jongere krachten.
De heer Sijtsma. Is dat niet goed?
De heer Elkerbout. Zeker, maar de consequentie, welke
gij er aan verbonden hebt, is zoo gek, dat men eigenlijk
zijn hoofd bijster zou zijn, indien men jongere menschen er
voor in de plaats wilde stellen en dan voor een bedrag, dat
1000.minder zou zijn dan het tegenwoordige salaris, zooals
door een lid van den Raad is voorgesteld. Men zou voor dat
bedrag iemand moeten hebben, die zich den ganschen dag
aan die taak wijdde, want aan menschen, die zich er nu
en dan aan kunnen geven, heeft men niets. Men moet men
schen hebben, die zich er met hart en ziel aan kunnen
geven en die b.v. een fortuintje hebben, zoodat zij als rente
nier kunnen leven en dus met ƒ1500.salaris kunnen vol
staan. Ik betwijfel het sterk, ot men hier dergelijke menschen
zou kunnen vinden, want per slot van rekening zou zelfs een
stadswerkman nog niet er voor te vinden zijn voor zulk een
bedrag het Wethouderschap op zich te nemen. Wanneer er
werkelijk een bezuinigingsmaatregel moet worden toegepast,
moet dat niet gaan met peuterige kleine dingen, maar met
dingen, welke men kan verantwoorden. Ik wil dan ook uit
spreken, dat ik met het idee van bezuiniging wel wil mee
gaan, doch alleen onder deze voorwaarde, dat die bezuiniging
niet zal gaan ten koste van de allernoodzakelijkste verbeteringen,
welke moeten worden aangebracht.
Door den heer van Eek zijn eveneens enkele dingen gezegd,
welke ik onder de lóupe zou willen nemen. Ten aanzien van
het verlies aan zetels in den Raad, dat de S. D. A. P. heeft
geleden, zegt de heer van Eek, dat het hem en zijn partij-
genooten heeft verwonderd, dat men gedacht heeft, dat zij
meer zetels zouden krijgen, maar zijn partijgenoot Dubbelde-
man heeft met een beetje groot lawaai gezegd: als straks de
rij rooden vermeerderd zal zijn, zullen wij zien hoe de zaken
zullen loopen. Doch welk een teleurstelling! Ik geloof, dat
die heeren hun invloed overschatten. Het heeft mij genoegen
gedaan, dat onze partij er zoo goedkoop afgekomen is; ik
heb er althans niets van gehoord, wat trouwens verklaarbaar
is, omdat de oogen van onze menschen zijn open gegaan en
dezen drommels goed weten hoe zij hun stem hebben uit te
brengen. Maar ook de oogen der leden van de S. D. A. P.
gaan open. Dat is o. a. gebleken in Winschoten. Daar was het:
veel beloven en weinig geven doet de gekken in vreugde
leven, maar daar staat de zaak zoo, dat, als er vandaag aan
den dag een verkiezing moest plaats hebben, zij weer een
zelfde overwinning zouden krijgen....
De heer Dubbeldeman. Als?
De heer Elkerbout. Als hier! Wat dacht gij anders? Ik
geloof, dat de rooden hier wel een beetje te groot lef hebben
gemaakt, te veel de groote trom hebben geroerd. Dat is tot
het uiterste gegaan. Zij hebben gezegd: wij zijn degenen, die
het regeeringsbeleid in handen hebbenonder onzen invloed
zult gij dat doen
Tot zelfs de wollen dekens toe hebben wij hier laten komen.
Ook onder den invloed van ons is dergelijke zaak tot stand
gekomen.
Met eenige verbazing hebben wij vernomen, dat de heeren
van de S. D. A. P. in de Raadscommissiën als controleurs
zitting nemen. Het zou voor ons werkelijk aanleiding zijn om
te overwegen, ot wij in die commissies wei controleurs noodig
hebben. Die controleurs, welke in die commissies zitten, worden
opnieuw gecontroleerd door den heer Knuttel, die zegt: ik zit
hier om u te contróleeren. Dus de eene contróleur weder
boven den anderen. Dan loopt dat zaakje zeer aardig.
Met verwondering heb ik ook vernomen, dat de S. D. A. P.
de leiding zal nemen als de boel hier spaak loopt. Het is een
geruststelling, dat er nog menschen gevonden worden die
gaarne een faillieten boedel willen overnemen. Ik vrees echter
dat, wanneer de zaak er zoo voorstaat, er misschien wel
anderen zullen komen die zeggen: Heeren, blijft er met uw
vingers van af; nu de zaak eenmaal op failleeren staat, zullen
wij het wel redderen en de zaak ter hand nemen. Zoudt, u
niet denken, mijnheer Knuttel?
Ik meen, dat het op dit oogenblik allerminst noodzakelijk
zal zijn om tot ingrijpen over te gaan. Met dat grijpen zou
het wel eens verkeerd kunnen gaan!
Er is gezegd: met de Christelijke z.g. arbeidersafgevaardig
den kunnen wij niet medewerken, tenzij zij zich radicaal
genezen. Waarvan? vraagt de heer Sijtsma. Ja, dat weet ik
niet. De heer van Eek zegtwij kunnen niet met hen samen
werken tenzij zij zich radicaal genezen.