676 MAANDAG 13 DECEMBER 1920. arbeid verricht: er rijden trams, rijtuigen, er doen brieven- I bestellers dienst, enz. Ik ontken, dat een van die menschen een schriftelijke toestemming van het gemeentebestuur heeft om dat te doen. De heer van der Lip zou mij de menschen, die een dergelijke schriftelijke toestemming in hun zak hebben, hier moeten brengen om te bewijzen, dat de Zondagswet wordt uitgevoerd zooals zij luidt. Ook staat in die wet, dat de winkeliers op Zondag hun waar niet mogen uitstallen, maar iedereen weet, dat deover- groote meerderheid van de winkeliers dat wel doet. De heer van der Lip kan dat niet ontkennen. Ik heb er geen bezwaar tegen, dat die winkeliers hun waar uitstallen, maar ik wil alleen zeggen, dat, wanneer men in dit opzicht de Zondagswet volgens den geest van den tegenwoordigen tijd uitvoert, men een stap verder moet gaan en, zooals alle Katholieke burge meesters in het zuiden doen, optochten met muziek toestaan op Zondag. Alleen in Leiden wordt dat niet toegestaan. In bijna alle groote plaatsen van ons land wordt het wel toe gestaan en de Zondagswet van 1 Maart 1815 is daarvoor geen beletsel. Verder heb ik er de aandacht op gevestigd, dat door anderen dan door ons op gewone dagen wel optochten worden gehouden zonder vergunning. Ik wees er o. a. op, dat op Koninginnedag allerlei optochten worden gehouden zonder vergunning en niemand daartegen ingaat. Ik heb daartegen geen bezwaar laten de menschen maar gaan, als zij er pleizier in.hebben maar ons wordt belet hetzelfde te doen. De heer van der Lip heeft gezegd, dat dat geen optochten zijn, maar dat de menschen elkander spontaan opzoeken en dan met elkander over de straat gaan. Dat is echter een woordenspel, want zoo is het ook met ons. Het is nog kort geleden gebeurd, dat onze partij een vergadering had gehad en de aanwezigen na die vergadering elkander spontaan opzochten om en bloc over de straat, te gaan. Ik wil aan het woord »optocht" niet vasthouden; als de heer van der Lip het wenscht, wil ik het iets anders noemen dan een optocht, maar er is toch geen wezenlijk verschil tusschen een dergelijke spontane bijeenkomst van een groep menschen en een samen komst van een groep menschen op den verjaardag van de Koningin. Het merkwaardige is, dat, als het op Koninginnedag gebeurt, er geen bezwaar wordt gemaakt, maar bij andere gelegenheden de politie dadelijk klaar is om een dergelijken optocht of betooging uit elkander te slaan. Dat is ons bezwaar en wij zouden wenschen, dat men het hier deed, zooals in Amsterdam, waar een groep menschen, die een optocht wil houden, dat kan doen zonder toestemming. Ik zal geen motie indienen, omdat ik daarvan het vol komen hopelooze inzie. Ik weet, dat de rechtsche Raads fractie plus het liberale supplement er tegen zouden stemmen. De Voorzitter zal wel denken: Waarom praat gij dan? Hij heeft namelijk aan het begin van deze debatten gezegd: Spreek maar niet lang, want gij overtuigt elkander toch niet. Wij zeggen dit echter om aan het publiek te doen weten hoe wij over die dingen denken. Men wil wel, dat wij hier zullen komen om zaken te doen, maar dan moet men ons ook als ernstige partij erkennen en daarvan is totnogtoe niets gebleken. Wij hebben er meermalen op gewezen, dat wij bij de benoeming van commissies en dergelijke worden gepas seerd en niet als ernstige partij erkend. Men beschouwt ons als een oppositiepartij zonder meer en daartegen hebben wij geen bezwaar, maar de Raadsmeerderheid moet daarmede toch wat voorzichtig zijn, want als wij daarvan de uiterste consequentie gaan trekken en ons volkomen gaan gedragen als oppositiepartij, dan zal de Raad daarvan zeker niet veel genoegen beleven. Overigens wil ik van deze zaak niet meer zeggen. Ik zie in, dat het volkomen hopeloos is op dit stuk iets te bereiken, maar het neemt niet weg dat ik in het midden heb willen brengen wat wij daaromtrent denken. De heer Meunen. M. d. V. Nog een kort woord in ant woord aan den heer van Eek. De heer van Eek heett laten rusten de vraag, welke ik tot hem en de zijnen gericht heb over het dragen van de ver antwoordelijkheid met betrekking tot het wegnemen van veel tevredenheid en met betrekking tot het aankweeken van zoo veel ontevredenheid. De heer van Eek heeft het gehad over volksgeluk. Tevreden heid staat in nauw verband met volksgeluk. Nu heb ik aan den heer van Eek gevraagd' kunt gij, waar ge systematisch die tevredenheid ondermijnt en de ontevredenheid aankweekt, die verantwoordelijkheid dragen? De heer van Eek heeft verleden week gezegd, dat geen partij kan standhouden, tenzij zij wortelt in de groote massa, ik kan dat geworteld zijn in de groote massa niet prefereeren ik prefereer het geworteld zijn in Gods Woord. Want de groote massa heeft weinig stabiliteit en weinig standvastigheid, maar Gods Woord heeft die wel; dat heeft eeuwige stand vastigheid. Dat is dus veiliger. I Wanneer wij ons dus volgens Gods Woord wenschen te gedragen, dan wil ik ook erop wijzen, dat dat Woord nergens het volk uiteenrukt in partijen. Rijken en armen ontmoeten elkander; God heeft ze beide gemaakt. Wel vinden wij overal maatregelen tot wering of vermindering van armoede en daarom gaan wij veilig als wij ook aan het nemen van daartoe strekkende maatregelen mededoen, maar nergens wordt in het Oude of in het Nieuwe Testament geleerd, dat wij de dingen bij den een mogen weghalen, om ze bij den ander te brengen. Gods Woord noemt dat diefstal en daartegen richt zich het gebod: gij zult niet stelen. Het is ook onmogelijk, dat er, zooals de heer van Eek en de zijnen bedoelen, gelijkheid zou zijn onder de menschen. Dat is hierom alvast onmogelijk, omdat een groote macht, die in de wereld gekomen is, zich daartegen verzet. Ik bedoel de macht van de zonde. Daarmede houdt de partij van den heer van Eek, die materialistisch is, geen rekening. Daarom zal het nooit aan die partij gelukken om dat ideaal te be reiken, want daar ontbreekt de voornaamste factor, het rekening houden met die grootste van alle machten, waaruit de ellende voortkomt. Wij kunnen daarmede dus niet medegaan, omdat wij vinden dat, terwijl wij meedoen aan het wegnemen van allerlei mis standen, zooals ik verleden week ook heb gezegd, en desnoods van misdaden, als die er zijn, wjj toch in de eerste plaats bij die harmonische ontwikkeling niet alleen het oog willen hebben op de uiterlijke omstandigheden, van hoeveel beteekenis die ook zijn, maar ook op het innerlijke. Daarom is ook geen redding mogelijk, tenzij men van de voornaamste oorzaak van de ellende afkomt en van die voornaamste oorzaak van die ellende is alleen af te komen, als wij het Evangelie brengen en aanvaarden, dat spreekt van Christus, die de eerste voor waarde voor de bevrijding van al die eerste oorzaken heeft vervuld. Tenslotte het idee van de revolutie. Zeker, de heer Knuttel heett gelijk, er zijn in de geschiedenis zulke revoluties ge weest, maar, als wij ons willen houden aan Gods Woord, dan wil dat zeggen, dat wij aan de overheid gehoorzaamheid verschuldigd zijn en er slechts één geval is, waarin dat zou ophouden, namelijk wanneer de overheid zich zou plaatsen boven God, want dan geldt: »gij zult Gode meer gehoorzaam zijn dan den menschen." De heer Heemskerk. M. d. V. Door den heer Groeneveld is geklaagd over de toepassing van de Zondagswet hier ter stede. Wanneer de heer Groeneveld daarover klaagt, dan is dat een klacht, die algemeen geuit kan worden, want zoowel de partij van den heer Groeneveld als de onze hebben ver gunning noodig, als zij een optocht of een meeting wenschen te houden, althans voor zoover daarvoor de toestemming van de politie-autoriteiten vereischt wordt. En dan nemen wij het standpunt in, dat wij dat aan de overheid vragen en deze heeft te beslissen. Ik roer dit punt vooral aan, omdat de heer Groeneveld in zijn eerste korte rede de hoop had uitgesproken, dat hij in den Leidschen Gemeenteraad de Katholieken aan zijn zijde zou vinden. Die hoop moet ik hem werkelijk ontnemen. Het is misschien nu wel vreemd, dat een legende over de achter lijkheid van de Katholieken beneden den Moerdijk in dit geval omgekeerd moet worden, want nu zijn wij achterlijker dan de Katholieken in Maastricht, maar dat komt, omdat een Burgemeester van een Katholieke plaats als Maastricht een geheel ander standpunt kan innemen dan de Burgemeester van Leiden. De Maastrichtsche Burgemeester heeft alleen rekening te houden met de bijna uitsluitend Katholieke be volking van die plaats, maar de Burgemeester van Leiden heeft rekening te houden met de omstandigheid, dat een groot deel der ingezetenen dezer gemeente behoort tot verschillende gezindten. De heer van Eck. Het loopt over de uitvoering van de wet. De heer Heemskerk. Daaruit volgt, dat wij de eene ge meente in deze niet met de andere kunnen vergelijken. Het gaat over de handhaving van de wet, maar nu kan men zeggen, dat de Burgemeester van Maastricht de wet niet zoo juist heeft te nemen op grond van overwegingen van plaatselijken aard. Nu bevreemdt het mij bij de redeneering van den heer Groeneveld zoozeer, dat hij zegtals wij een optocht houden, hakt de politie er maar op in, omdat wij ons niet aan het verbod storen. Ik geloof, dat de politie er eveneens op in zou hakken, als wij ons niet aan het verbod hielden en door het houden van een manifestatie of een optocht den boel in de war zouden sturen. Nu is het vreemd, dat in het geheele betoog van den heer Groeneveld iets ligt opgesloten alsof zijn partij van de zijde van de politie belemmeringen ondervindt. Het kan toch niet zijn, dat de politie vijandig tegenover de S. D. A. P. optreedt, vooral omdat het twee zulke beste vrienden zijn. Immers, in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 28