672 MAANDAG 13 DECEMBER 1920. geacht doel streven langs omwegen waardoor de Raad eigenlijk niet ziet wat er gebeurt." De heer Wjlmer. M. d. V. Ik begin met de verdediging van het voorstel, dat ik met een paar medeleden heb inge diend, tot invoering bij het loon van een kindertoeslag. Ik moet erkennen, dat er eenige bezwaren zijn aangevoerd, welke wel logisch zijn. Er is namelijk door den heer Knuttel gezegd wanneer gij dat systeem goed wilt invoeren, moet gij het niet alleen voor de lagere, maar ook voor de hoogere loonen invoeren. Dat is op zich zelf geheel juist, als men het systeem beschouwt als behoorende bij een rechtvaardige en eerlijke loonsbepaling. Ik heb echter om bijkomstige redenen een grens van ƒ3000.gesteld; vooreerst om bet voorstel voor degenen, die het anders om financieele redenen zouden afstemmen, meer aannemelijk te maken en in de tweede plaats omdat ik het, mede met het oog op den financieelen toestand der gemeente, wenschelijk vind althans den eersten tijd niet tot verhooging van de loonen van het bezoldigd gemeentepersoneel over te gaan, alvorens de lagere loonen zijn verhoogd. Juist door dit voorstel wil ik er toe mede werken om op bepaalde wijze de lagere loonen te verhoogen zonder daarmede de hoogere loonen gelijken tred naarboven te doen houden. Ook door den heer van Stralen is een bezwaar geopperd, waaraan ik niet alle logica wil ontzeggen. Hij zeide namelijk wij zetten door dit voorstel een stap op den verkeerden weg en te vreezen is, dat die eerste stap door meerdere gevolgd zal worden. Ik erken, dat, als wij een eersten stap op een weg zetten, er gevaar bestaat, dat men op dien weg verdere stappen zet. De Raad behoudt echter volkomen zijn viijheid. Ook al wordt dit voorstel aangenomen, dan volgt daaruit nog niet met zekerheid, dat een voorstel van verdere strekking zal worden ingediend en ook aangenomen. Maar wie dit systeem principieel verkeerd acht, zal verstandig doen niet den eersten stap op dien weg te zetten. Verder zijn door den heer van Stralen verscheiden bezwaren naar voren gebracht, welke hier reeds zoo dikwijls zijn weer legd, maar toch steeds naarvoren worden gebracht. Ik zal ze in het kort aanstippen. Er is gezegd, dat dit systeem de grondloonen drukt. Die bewering kan niet door feiten worden gestaafdzij wordt door enkelen aangevoerd, ook in moderne en socialistische organisaties, maar zij wordt door de groote massa niet gedeeld. Er is een groote ontevredenheid onder het personeel te verwachten, als het systeem van de kir dertoeslagen wordt ingevoerd, zegt de heer van Stralen, want de groote massa der arbeiders gevoelt er niets voor. Ik heb een frappant voor beeld in hetgeen de Regeering heeft gedaan om die bewering van den heer van Stralen te logenstraffen. Bij de onderwij zerssalarissen hebben wij bemerkt, dat, als het Rijkspersoneel niet tevreden is met een Rijksregeling, het daartegen wel degelijk protest aanteekent. En nu heeft de Regeering voor al haar ambtenaren en werklieden een kindertoeslagregeling ingevoerd, maar wij hebben niets van protesten daartegen vernomen. Ook vóórdat het systeem werd ingevoerd, hebben wij slechts zwakke protesten gehoord, welke op niemand, wien ook, ook maar den minsten indruk hebben gemaakt. Dat is een duidelijke weerlegging van de bewering, dat de groote massa der arbeiders niets voor een kindertoeslag voelt. Op enkele andere bezwaren, door den heer van Stralen genoemd, zal ik niet ingaan, omdat ik overtuigd ben, dat de heer van Stralen het met mij eens is, dat die niet ernstig gemeend zijn. Hij zal zich toch niet voorstellen, dat de Directeur van de Lichtfabrieken, alleen omdat hij aan een gehuwden ambtenaar met een groot gezin een paar gulden meer salaris moet geven, dien gehuwden ambtenaar zal weren. Bovendien, als die directeur zoo buitengewoon klein geestig mocht zijn, is er nog wel een College van Burgemeester en Wethouders en ook nog een Raad. Er zijn ook bezwaren genoemd door den heer van der Pot. Naar aanleiding van die bezwaren moet ik eraan herinneren, dat een voorstel van ons in April j.l. met slechts 7 stemmen voor verworpen is. Wanneer ik daaruit mocht opmaken, dat er slechts 7 voorstanders hier zijn vap kinderbijslag, dan zou ik niet opnieuw met dergelijk voorstel komen, hoe groot voor stander ik ook van dit systeem ben. Men moet mij niet aan zien voor iemand die, als een voorstel eenige maanden geleden slechts 7 stemmen gekregen heeft, de zaak wil doordrijven en onmiddellijk daarop weder met precies hetzelfde voorstel komt. Maar er waren toen in den Raad meer dan 7 leden, die voorstanders waren van dit systeem. Er hebben slechts 7 leden voorgestemd, omdat Wethouder van der Pot, die toen het laatst aan het woord was, verklaarde dat het voorstel finan cieel onaannemelijk was en dat wanneer dit voorstel aan genomen werd, Burgemeester en Wethouders hunne loon- voorstellen zouden intrekken. Op dien grond hebben eenige leden, die anders voor mijn voorstel gestemd zouden hebben, tegen het voorstel gestemd. Ik en andere leden hebben wel voorgestemd, omdat ik de zekerheid had, dat, wanneer mijn voorstel zou zijn aangenomen, en Burgemeester en Wethouders zouden gezegd hebben: om de groote financieele bezwaren, welke er aan verbonden zijn, zullen wij onze loon voorstellen niet intrekken maar de beraadslaging schorsen om later met geheel andere voorstellen te komen omdat ik de zekerheid had, dat ik Burgemeester en Wethouders dan wel had kunnen overtuigen, dat zij het niet bij het rechte eind hadden wat betreft hunne meening, dat dit voorstel belangrijke offers van de gemeentekas zou vragen. De heer van der Pot heeft heden dan ook erkend, dat die financieele offers niet te zwaar zijn en dat Burgemeester en Wethouders uit dien hoofde geen bezwaar hebben tegen aan neming van mijn voorstel. Welke bezwaren hebben Burgemeester en Wethouders dan wel? Het zijn bezwaren van formeelen aard. Aan die bezwaren wil ik gaarne tegemoetkomen. Ik heb in mijn voorstel niet aangegeven, wanneer die kinder toeslag zou moeten ingaan. Ik wil eerlijk bekennen, ik had het aan Burgemeester en Wethouders willen overlaten. Als ik een termijn genoemd had, b.v. een maand na de geboorte, dan had aangevoerd kunnen worden, dat daartegen admini stratieve bezwaren zijn te maken. Ik heb er niets van ge zegd, omdat ik de administratieve bezwaren, welke vaak tegen dergelijk voorstel zijn aangevoerd, niet opnieuw in het debat wilde brengen. Wanneer Burgemeester en Wethouders er op staan, dat er werkelijk in mijn voorstel iets bepaald wordt, dan zal ik het zoo eenvoudig mogelijk maken, zoodat er niet het minste administratief bezwaar tegen geopperd kan wor den. Ik zal er dan in opnemen, dat die toeslag berekend wordt naar het aantal kinderen beneden 16 jaren dat de ambtenaar of werkman in gemeentedienst heeft op 1 Januari van elk jaar. Dit is een bepaling, welke niet geheel naar mijn zin is, maar welke zoo is dat van de zijde van Burgemeester en Wethouders niet gezegd kan worden dat het een admini stratieven rompslomp zal geven. Ik heb bedoeld, dat deze regeling zal ingaan met 1 Januari 1921. Dat wil ik er ook in opnemen. Samenvattende kan ik verklaren, dat van de zijde van Burgemeester en Wethouders geen financieele bezwaren tegen mijn voorstel bestaan en dat de bezwaren, welke aangevoerd zijn, slechts van formeelen aard zijn. Burgemeester en Wethouders hebben ook niet gezegd, dat zij er principieel bezwaar tegen hebben. Ik geloof, dat de Wethouder van der Pot, eerlijk gezegd, wel principieele be zwaren er tegen heeft, maar dat hij het wijzer geoordeeld heeft die bezwaren te verzwijgen en het te schuiven op be zwaren van formeelen aard. Wanneer die bezwaren van for meelen aard ook zijn opgelost en Burgemeester en Wethouders geen bezwaren van principieelen aard hebber, dan meen ik, dat zij ook met het voorstel kunnen medegaan. Alleen heeft de heer van der Pot gezegd, dat nu toch deze regeling niet aan de orde is. Dat kan ik in het geheel niet toegeven. Mijnheer de Voorzitter. Door u is als Voorzitter meermalen gezegd, als loonkwesties hier in het midden gebracht werden dat komt bij de begrooting. Al dergelijke vraagstukken zijn uitgesteld tot de begrooting. En nu wij aan de begrooting toe zijn wordt er gezegd: deze zaken zijn niet aan de orde. Als ik zou willen voorstellen een algemeene herziening van de loonen en de loonschalen, dan zou terecht gezegd kunnen wordendat is niet aan de orde, dat kan niet zoo terloops behandeld wordenmaar dat een dergelijke wijziging en aanvulling niet aan de orde zou zijn, vind ik wel een al te zeer gezocht bezwaar. Ik kan alle bezwaren van degenen, die niet met dit systeem meegaan, respecteeren. Ik ben er zelf een volbloed voorstander van, maar ik gevoel best, dat er leden in den Gemeenteraad zijn, die er geen voorstanders van zijn. Ik vind het echter onuitstaanbaar, dat, als hier over dit systeem wordt gesproken, het wordt bestreden met uitdrukkingen als «fokpremie." Ik vind dat om meerdere redenen onuitstaanbaar, vooreerst omdat het een oneerbiedig woord is en in de tweede plaats omdat de gedachte, welke er aan ten grondslag ligt, in strijd is met de werkelijkheid. Wij zijn niet zoo naief om te gelooven, dat iemand, die geen gezin wenscht te hebben, alleen door dien enkelen gulden per week, welken hij per kind zou krijgen, als hij wel een groot gezin had, er toe gebracht zal worden wel een gezin te nemen. In de derde plaats vind ik het onuitstaanbaar, omdat een vrouw het spijt mij, dat mevrouw Dubbeldeman hier niet aanwezig is die zegt de Leidsche vrouwen hier te vertegenwoordigen, zulk een interruptie durft doen. Ik wil wel zeggen, dat zij in de verste verte zich niet mag beschouwen als de vertegenwoordigster van de Christelijke vrouwen, die met walging zullen vernemen, dat een vrouw in dezen Raad schettert met het woord «fokpremie." Ik ben gedwongen ook met een enkel woord in te gaan op hetgeen de heer van Eek heeft gezegd. Deze duidde het mij zeer euvel, dat ik van «uitschot" heb gesproken. De heer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 24