668
MAANDAG 13 DECEMBER 1920.
niet zeggen, dat Burgemeester en Wethouders, al wordt het
hun niet door de wet opgedragen, uitvoering geven aan
hetgeen de Raad wenschelijk acht. Wanneer, zooals in het
geval van de brugwachters, de Raad in zijn groote meerderheid
het wenschelijk acht, dat die menschen weer in gemeentedienst
worden genomen, is het veel beter, dat Burgemeester en
Wethouders zich daarnaar schikken. Het is in het algemeen
gewenscht, dat Burgemeester en Wethouders zich beschouwen
als de vertrouwensmannen van den Raad, dat zij althans
trachten te worden de vertrouwensmannen van den Raad.
Vooral met het oog op de komende tijden van onrust, gevaar
en groote beroering ben ik het niet met den heer Oostdam
eens, dat het wenschelijk is, dat Burgemeester en Wethouders
op eigen houtje handelen en er niet gevraagd wordt: hoe
moeten Burgemeester en Wethouders staan tegenover den
Raad en is het niet gewenscht, dat zij van dien Raad advies
trachten te bekomen
Ik beweer niet, dat men per slot van rekening de verant
woordelijkheid van zich kan afwentelen; ik weet bij onder
vinding, dat men in moeilijke omstandigheden tenslotte zelf
moet handelen, en als men advies vraagt dan krijgt men
dikwijls onzekere adviezenmaar het is toch goed om te
weten te komen hoe het publieke oordeel hierover luidt.
De heer Eikerbout heeft gesproken over den achteruitgang
van ons ledental. Ik begrijp zeer goed, dat daarover groote
verheuging heerscht aan de overzijde. Het spreekt van zelf
dat men, als een partij als de S.D.A.P., die een krachtig
tegenstander is van de kerkelijke partijen, in ledental afneemt,
zich daarover verheugt. Zooals ik reeds gezegd heb, ik houd
ervan om openlijk en duidelijk te spreken en ik zal even
mededeelen, welke de redenen zijn waarom op het oogenblik
ons ledental wat achteruitgaat. Gelukkig niet zoozeer te Leiden
hier is die achteruitgang gering; maar in andere plaatsen is
hij vrij aanzienlijk.
Dat komt voor een deel door verhooging van contributie,
maar een andere reden is, dat een belangrijk deel van de
leden mismoedigd wordt, doordat zij op het oogenblik, in de
eindfaze van het kapitalisme, bemerkt hebben dat door poli-
tieken en economischen strijd zeer weinig voordeelen zijn te
behalen op het kapitalisme. Die leden gaan niet naar de
Christelijke partijen, ook niet naar de communistische partij,
maar zij trekken zich terug; zij worden mismoedigd. Het is
voor ons een verlies maar daarover behoeft de tegenpartij
niet te juichen, want men weet, dat de mismoedigheid in
moeilijke tijden zeer spoedig omslaat in daden van wanhoop.
Het is veel beter, dat in dergelijke onrustige tijden als wij
zullen krijgen de groote massa georganiseerd is en dus de
actie kan voeren langs regelmatige, vaste lijnen, dan dat de
menschen zeggen; welke politiek het ook is, sociaal-demo
cratische, communistische of burgerlijke, het doet er niet toe,
men kan er toch niets mede bereiken; dat zij zich terug
trekken en in wanhoop gaan zitten mopperen. Die elementen
worden dikwijls in roerige tijden gevaarlijk, omdat die mis
moedigheid dikwijls omslaat in wanhoop.
Het zal dus niet aan ons liggen dat wij dergelijke elementen
weder trachten terug te winnen en weder in te lijven in onze
beweging, die zooveel mogelijk langs ordelijke banen zal
trachten verbetering te brengen in den toestand der groote
massa.
Het spreekt vanzelf, dat wij, sociaal-democraten, absoluut
niets .gevoelen voor het streven naar zuinigheid, dat hier
opkomt uit den boezem van ik zou haast zeggen bijna den
geheelen Raad, de anti-kapitalistische partijen uitgezonderd.
En u stemt voor een zuinigheidsinspecteur, voegt de heer
Heemskerk mij toe.
Neen, wij willen hebben dat daaromtrent praeadvies komt.
Of wij er tenslotte voor zullen stemmen, weten wij niet.
Daarvoor zullen wij een fractievergadering houden.
Voor die zuinigheidspogingen gevoelen wij niets; wij gevoelen
niets voor die zuinigheidsbevlieging en voor de zuinigheids
liedjes, welke hier gezongen worden.
Want hoe is het mogelijk, dat men in dezen tijd een poging
doet om het gemeentebestuur nog minder te laten uitvoeren
dan het totnogtoe heeft gedaan Totnogtoe heeft men betrek
kelijk weinig gedaan ten deele uit financieele onmacht en nu
is het dringend noodzakelijk, vooral in den komenden tijd, dat
er krachtig wordt opgetreden. De aandrang op den Raad
wordt forscher en nu gaan de heeren zeggen, dat men zuinig
moet zijn, maar wat is het eenige voordeel van zuinig zijn?
Dat de menschen minder belasting behoeven te betalen, maar
het groote nadeel is, dat de taak van het gemeentebestuur
wordt ingekrompen, met andere woorden dat, bij alles wat
wij zouden pogen door bemiddeling van het gemeentebestuur
te bereiken, bij voorbaat zou gezegd worden: het kan niet,
want het zou te veel geld kosten. Als dus in den komenden
tijd de massa denkt, dat zij in de moeilijke omstandigheden,
waarin zij verkeert, hulp zal kunnen en moeten krijgen van
het gemeentebestuur, zal zij moeten hoorengoede vrienden,
wij zouden het wel willen doen, maar wij hebben geen geld.
Het spreekt van zelf, dat wij met alle mogelijke macht daar
tegen zullen ingaan en zullen probeeren het gemeentebestuur
integendeel te drijven tot een krachtig optreden in het belang
van de groote massa.
Wat betreft het beroep van den heer Sijtsma op de eerlijke
samenwerking van allen, het spreekt van zelf, dat het bij ons
absoluut geen weerklank zal vinden.
De heer Sijtsma. Waarom niet?
De heer van Eck. Ach, Mijnheer Sijtsma, hoe kunnen wij
samenwerken? Ik heb nooit heel gunstige gedachten gehad
over de vrijzinnig-democraten, maar op dit oogenblik denk
ik er slechter over dan ooit. De vrijzinnig-democraten zijn
een partij, die haar liefde verpand heeft aan het kapitalisme
en die een enkelen keer een vriendelijken glimlach werpt in
de richting van de sociaal-democraten, maar dat is ook alles.
Er is geen sprake van, dat de vrijzinnig-democraten in dezen
Raad een eenigszins beteekenende rol zullen vervullen; zij
kunnen meestemmen met de rechterzijde en afgeven op de
rooden, maar eenige zelfstandige kracht gaat van hen ook in
dezen Raad niet uit.
Wij hebben een gezellig debat gehad over de Katholieken,
die rood stemmen en toen is mij geantwoord, dat dat niet
mogelijk was, omdat men, rood stemmende, geen Katholiek
meer is. Dat is zoo gemakkelijk opgelost! Degenen, die rood
stemmen, werden bestempeld met den lieflijken naam van
«uitschot". Ik kan er niets tegen zeggen; ieder heeft het
recht over zijn eigen menschen te oordeelen, als hij wil, maar
toch moet ik deze opmerking maken, dat de Katholieke
partij bijzonder vruchtbaar is in het kweeken van uitschot.
Ik zal dat even voor Leiden aantoonen. Volgens de laatste
gegevens misschien zal de volkstelling, wanneer die ge
houden is, andere gegevens verschaffen tellen de Katho
lieken in Leiden ruim i gedeelte van de geheele bevolking.
Volgens dien maatstaf zou die partij hier over 8 zetels moeten
beschikken; zij heeft er slechts 7, dus het uitschot heeft ge
maakt, dat zij er één minder kreeg.
De heer Wilmer. Wat voor een oppervlakkige berekening
is dat nu?
De heer van Eck. Hoe denkt gij dan over de Katholieke
landen als Italië, België, Frankrijk en Oostenrijk, waar de
geheele bevolking Katholiek is, althans bij de Katholieke kerk
behoort? Daar zit bijzonder veel uitschot.
De heer Heemskerk. Dat is ook zoo.
De heer van Eck. Ik heb dezer dagen gelezen, dat er een
plan was opgeworpen, dat de Duitsche Katholieke arbeiders-
vereenigingen een afzonderlijke staatkundige partij zouden
vormen, maar dan zou het moeilijk worden om uit te maken,
wie het uitschot zijnzij, die de oude partij verlaten of zij
die erin blijven? Dan zou het kunnen zijn, dat het uitschot
politiek veel machtiger was dan het overblijvend restje.
De heer Oostdam. Zijt gij gereed met uwe Leidsche cijfers?
Daarvan heb ik niets vernomen. Daarmede zijt ge dadelijk
opgehouden. Het was zoo mooi.
De heer van Eck. Ik praat liever over Italië en België.
Het spreekt vanzelf, dat het voor de overzijde een politiek
fortuintje' was dat men heel wat aanhalingen kon doen van
sociaal-democraten uit andere plaatsen en speciaal van Wet
houders, die niet overeenstemden met hetgeen wij, sociaal
democraten, hier in den Raad hebben verkondigd. Het is
toch een publiek geheim, dat er in de S. D. A. P. verschil
lende stroomingen bestaan
De heer Knuttel. O ja?
De heer van Eck. De heer Knuttel weet veel, maar van
den inwendigen toestand van de S. D. A. P. ben ik toch iets
beter op de hoogte dan met den heer Knuttel het geval is.
Ik geef de verzekering dat geleidelijk maar gestadig men in
onze partij ervan overtuigd geraakt, dat het aanvaarden
voortdurend van al die burgerlijke posten niet de goede weg
is om het contact met het proletariaat te bewaren.
Er is een motie, welke op het aanvaarden van Wethouders
zetels betrekking heeft en juist bedoelde onze leden er tegen
te waarschuwen om de evenredige vertegenwoordiging, welke
over de samenstelling van den Raad zou beslissen, ook toe
te passen op het College van Burgemeester en Wethouders, en
te zeggen: de sociaal-democraten zijn zoo sterk in den Raad
en dus moeten zooveel sociaal-democraten zitting nemen in
dat College.
Op het laatste congres, waar de Wethouderskwestie behan
deld is, is nog geen besluit genomen in onzen zin, dus dat