MAANDAG 13 DECEMBER 1920.
665
Voortzetting van de openbare vergadering
van 6 December 1920 op llaandag
13 December des avonds te 8? uur.
Voorzitter: de Wethouder W. PERA.
Afwezig: de Burgemeester wegens ongesteldheid.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
•begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den
dienst 1921.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik moet nog eenige opmerkingen
maken.
Er is in dezen Raad en daar buiten in de laatste dagen
heel wat geklaagd dat zooveel gesproken is buiten de alge
meene beschouwingen om. Ik zal niet ontkennen dat het zoo
is, maar ter verontschuldiging van hen, die dat gedaan hebben,
wil ik opmerken, dat het vroeger ook wel eens gebeurde. In
elk geval mag wat ik in het midden gebracht heb niet gere
kend worden, als buiten de algemeene beschouwingen der
begrooting te gaan. Ik behoef mij dus van die klaagtonen
niets aan te trekken. Het is altijd usance geweest, sinds jaren
her, om beschouwingen te houden over de wijze waarop de
verkiezingen plaats gehad hebben; mij dunkt zeer terecht;
want daarvan hangt weder af de samenstelling van den Raad
en deze beïnvloedt weder de geheele gestie van het gemeente
bestuur.
Ik wilde er de overzijde nog eens op attent maken, dat het
een onaangenamen indruk heeft gemaakt niet alleen bij mijn
partij maar ook bij zeer vele anderen, dat zij bij deze verkie
zingen opgetreden is onder de valsche leus: Oranje boven!
Valsch omdat zij deze tegen alle vrijzinnigen uitspeelde, en
ik meende alle recht te hebben daartegen hier onze bezwaren
in te brengen.
Ik weet, dat ik daarmede den knuppel in het hoenderhok
heb geworpen. Van alle kanten is men er op aangevlogen,
maar wat ervan en er over gezegd is, is niet van veel beteekenis.
De heer Elkerbout. meende, dat ik alleen bedoelde 't aan
plakken der geelgekleurde papiertjes; in een der sectiever
gaderingen heeft hij dan ook gezegd: wij zullen ons best
doen die papieren weder te verwijderenmaar die biljetten
op zich zelf hebben mij niet zoozeer gehinderd dan wel de
leus, die op die papiertjes stond en die de verkiezingscam
pagne heeft beheerscht.
De heer de Lange zegt: Op te gaan onder de Oranjeleuze
was onze plichtwij moesten strijden tegen de socialisten
wij willen toch in vrijheid leven. Maar dat had toch ook
kunnen geschieden zonder daarbij te betrekken alles wat
links staat. Nu was het: stemt rechts, dan zijt ge veilig;
wordt links meerderheid, dan komt de revolutie. Daarin ligt
de onwaarheid der rechtsche verkiezingsactie.
Ik breng nog eens in herinnering, hoe wij in de November
dagen van 1918 velen te zamen bijeen waren in een Patronaats
gebouw van de Roomsch-Katholieken, waar de burgerwacht
opgericht werd. Toen hebben zich geschaard om den Voorzitter
professor Heeres, den liberalen professor, ook de Roomsch-
Katholieken, de Christelijk-Historischen en de Anti-Revolu-
tionnairen. Toen gevoelde men, dat er tusschen de burgers
van links en rechts een band van eenheid was. Dat was bij
de verkiezingen weer vergeten. Wanneer het nu werkelijk
ernst was geweest met de bewering, dat men moest optrekken
alleen tegen de socialisten en communisten en opkomen voor
ons Oranjehuis en onze staatsinstellingen, dan had men niet
moeten optreden gelijk dezen zomer geschied is. En als de
heer de Lange zegt: wij willen in vrijheid leven, dan weet
hij toch ook wel, dat het vrijzinnig volksdeel die vrijheid
altijd hooggehouden heeft.
Mijnheer de Voorzitter. De heer Meijnen is er helaas niet,
maar toch moet ik iets zeggen over hetgeen hij in het midden
heeft gebracht. Zijn partijgenooten zullen het wel overbrengen
en de slagen wel opvangen.
Ik zie den- heer Meijnen daar juist binnenkomen, zoodat
het thans niet meer noodig is, dat zijn partijgenooten de
slagen, welke trouwens niet hard zullen zijn, opvangen. De
heer Meijnen heeft verteld, dat de vrij-liberalen, als die bang
zijn geweest en naar zijn partij zijn overgeloopen, dank zij
de door de coalitiegenooten gevoerde actie, bij hem een veilige
schuilplaats hebben gevonden. Ik heb al eens eerder tot de
heeren Kuivenhoven en Wilbrink, aan wie ik af en toe de
hand kon reiken, omdat zij als vrijzinnig-democraat optraden,
gezegd: de vrij-liberalen zijn bij u gekomen en hebben uw
partij gestemd uit vrees, ingegeven door conservatisme. En
nu zegt de heer Meijnen: gij, conservatief-liberalen, vindt bij
ons een goede schuilplaats, bij ons vindt gij het milieu, dat
gij zoekt. Wij gunnen u dat voordeeltje, mijnheer Meijnen!
Of de heeren Wilbrink en Kuivenhoven zich er bij thuis
zullen gevoelen is de vraag nog.
De heer Meijnen heeft zich voorts op Groen van Prinsterer
beroepen en heeft diens leuze aangehaaldtegen de revolutie
het Evangelie! De heer de Lange is hem daarin bijgevallen,
hetgeen ik kan begrijpen, maar de heer Meijnen heeft een
ander woord van Groen van Prinsterer vergeten zich te
herinneren. »In mijn isolement ligt mijn kracht", sprak ook
deze Staatsman. Toen hij over Groen van Prinsterer sprak,
keek hij naar zijn partijgenooten, maar hij zag voorbij zijn
Katholieke mede-Raadsleden, met wie hij thans gearmd in
den politieken strijd optrekt. Dat zou, indien Groen van
Prinsterer nog leefde, niet gebeurd zijn. Hij zou liever volhard
hebben in zijn isolement dan meegaan met de Roomschen.
De heer de Lange. Dan moet gij dat toepassen op uw
eigen partij.
De heer Sijtsma. Ik heb op mijn partij in dit opzicht niets
toe te passen.
De heer de Lange. Tenzij gij bij de liberale concentratie
behoort.
De heer Sijtsma. Ik heb met de liberale concentratie oftewel
fusie niéts te maken. Die »groote hoed" valt om mij heen en
valt over ,de beide heeren naast mij.
De Voorzitter. Laten wij nu niet vergeten, dat wij aan de
behandeling van de begrooting bezig zijn! Ik zou willen^ dat
wij een beetje binnen de orde waren.
De heer Sijtsma. Dat ben ik.
De Voorzitter. Dat zijt gij niet.
De heer Sijtsma. Over de lange rede van den heer van Eek
zal ik niet veel zeggen, maar de Voorzitter had daarbij moeten
ingrijpen. Aan den heer van Eek, die het verleden jaar aan
de mindere goden van zijn partij moest overlaten, gun ik het
kansje om een lange rede te houden. Laten wij daarvan niet
te veel zeggen, als hij zich verder goed gedraagt.
De Voorzitter. Wij moeten tot het afdoen van zaken komen
en niet over allerlei dingen spreken, die buiten de begrooting
liggen. v:'
De heer Sijtsma. Daar zult gij straks nog wel van opfrisschen.
De Voorzitter. Ik zou willen, dat wij tot de behandeling
van de begrooting kwamen en al die buitennissige dingen
weglieten.
De heer Sijtsma. In die lange rede van den heer van Eek
heeft mij een ding getroffen, namelijk dat hij sprak van »wij
sociaal-democraten", terwijl hij eigenlijk alleen voor zich en
zijn clubje, dat om hem heen zit, spreekt, want telkens komt
hij in conflict met hetgeen in andere plaatsen de hoofdmannen
der S. D. A. Iï^ doen. Dat had hij eens moeten verklaren.
Hetgeen hij heeft aangevoerd om goed te praten dat zijne
partij geen Wethouderszetel wil vervullen, heeft mij nog niet
kunnen bevredigen. Het is precies als verleden jaar; men
draait er om heen; men durft niet, omdat men vreest dat
men anders zijne propagandamiddelen zal verliezen bij de
groote massa.
Wat betreft de arbeiderscommissies door hem voorgesteld,
ik ben er een voorstander van, maar, zooals ik zei, dat is
feitelijk niet een socialistisch voorstel; het is iets waarmede
ook de Katholieken zich in beginsel kunnen vereenigen en
ook vrijzinnig-democraten. Maar de heer van Eek is blijkbaar
bevreesd, dat het voorstel wel eens aangenomen zou kunnen
worden; dan zou zijn propaganda-materiaal weg zijn. Hij
heeft er toen aan gegeven een revolutionnair tintje door te
zeggen: wij hebben er ook een revolutionnair doel mede. Dat
revolutionnair doel zie ik er niet in en het zal er ook niet
uitkomen; alleen zal het gevolg zijn, dat de verschillende
samenwerkende groepen in dienst of bedrijf, elkaar beter
leeren begrijpen en waardeeren.
De heer van Stralen heeft den heer Witmans tegen mij
uitgespeeld. Wij beiden zouden, toen hij naast mij in den
Raad zat, de democratische beginselen op den voorgrond
gesteld hebben, maar onder zijn leiding. Nu is het eigen
aardige, dat ik toen reeds was vrijzinnig-democraat en de heer
Witmans secretaris van de oude vrijzinnige kiesvereeniging,
die van de democratie toen al evenmin iets moest hebben
als thans. En nu kan ik zonder zelfverheffing zeggen: wanneer
wij beiden samengingen, dan ging ik niet in democratische
dingen met hem mede, maar hij veel eer met mij. De ver
houding was ongeveer dezelfde als die in den ouden Raad,
tusschen den heer van Gruting en mij.
De heer Dubbeldeman zeide onder meer: de heer Sijtsma