MAANDAG 13 DECEMBER 1920.
661
leveren. Later hoorde ik, en werden zij met name genoemd,
dat wij 8 vischwinkels hadden, en dan meen ik gerust te
mogen constateeren, dat die uitbreiding heeft plaats gehad
door den invloed van het optreden van de gemeente op dit
gebiedmaar bet eigenaardige is geweest, gelijk ik zeide,
dat dit gebied tamelijk of geheel braak lag, zoodat voor de
gemeente de mogelijkheid bestond met succes iets te doen.
Overigens is de ervaring van de exploitatie van gemeente
winkels van dien aard, dat er alle reden is voor Leiden zich
gewaarschuwd te houden, als men tenminste niet opzettelijk
geld wil verspelen.
Terwijl ik de verschillende redevoeringen aanhoorde, is de
vraag eenige malen bij mij opgekomen of ik verstandig han
delde en of ik mijn plicht wel deed door de discussies te
laten gaan zooals men die zich veroorloofde te houden, want,
gelijk straks reeds terecht door den heer Eerdmans is opge
merkt, het grootste deel ging buiten de begrooting om.
De heer Dubbeldeman. Daarmede ziit gij verleden iaar zelf
begonnen.
De Voorzitter. Toen ik onder de oogen kreeg het verslag,
dat in »Het Volk" gegeven wordt van onze Raadszittingen,
was ik. ik moet het eerlijk bekennen blij mij gehouden
te hebben zooals het gebeurd is. Het slot van dat verslag,
waarin alleen melding gemaakt wordt van hetgeen gezegd
is door de socialisten anderen hebben volgens dat verslag
niets gezegd.
De heer Oostdam. Dat is socialistische eerlijkheid!
De heer Knuttel. Wees blij, dat het er van jelui niet in
staat.
De heer Oostdam. Wij zijn niet oneerlijk.
De Voorzitter. Het slot van dat verslag luidt:
»Onze partijgenooten hebben er voor gezorgd, dat niet het
middelpunt der uitvoerige discussies vormde de door Burge
meester en Wethouders ingediende gemeentebegrooting, doch
het socialisme en de sociaal-democratische gemeentepolitiek."
De heer Knuttel. Dat zijn er twee.
De Voorzitter. Men is er opzettelijk op uit geweest om
de discussies van het eigenlijke punt af te voeren en te vol
brengen wat hier ook is uitgesproken: wij willen en zullen
reclame maken.
Nu wil ik bekennen, dat ik tegen dat reclame maken niet
zooveel bezwaar heb, want wat de socialisten als reclame be
schouwen, beschouw ik als een waarschuwing voor de ver
standige werklieden, om hun weg niet te volgen. Ieder werkman
zal bij eenig redelijk nadenken en bij gebruik van een weinig
menschelijk verstand moeten inzien, dat de weg, hun door
de socialisten gewezen, ten verderve moet voeren en hen van
de eene ellende in de andere moet brengen.
Een uitnemende weerlegging van alle betoogen, welke wij
bij deze debatten van de zijde der socialisten vernomen hebben,
is te vinden in een artikel van den socialistischen Wethouder
de Miranda, waarvan melding gemaakt is in »De Nieuwe
Rotterdamsche Courant" van 5 October j.l. Als men werkelijk
eens in de leer wil gaan bij een partijgenoot, dan zal men
bij hem terecht kunnen.
In het artikel van »Het Volk", dat ik zoo even citeerde,
staat dat men hier duidelijk gemaakt heeft de socialistische
gemeentepolitiek, maar hier mag met recht gevraagd worden
wat is dan waarheid? Hetgeen de heer de Miranda schrijft
en ook wat gezegd is onlangs door den sociaal-democratischen
Wethouder Albarda in den Haag inzake de gemeentepolitiek,
gaat lijnrecht in tegen hetgeen hier thans door den heer van
Eek en zijne partijgenooten is voorgesteld.
Thans komen wij tot de replieken, maar vooraf wil ik
een vriendelijk verzoek doen. Men heeft in eersten termijn
alle mogelijke gelegenheid gehad om reclame te maken en
zijn hart uit te storten, en nu zou ik willen aandringen om
zich in tweeden termijn te beperken tot de eigenlijke punten
der begrooting, en in hetgeen men daaromtrent nog te zeggen
heeft zoo beknopt mogelijk te zijn. Ik zou niet gaarne zien, dat wij
moesten besluiten tot beperking van den spreektijd, en daartoe
zouden wij toch genoodzaakt zijn als de debatten eindeloos
gerekt werden.
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb het niet lang gemaakt
in eersten termijn; ik hoop het ook in tweeden termijn niet
lang te maken.
Heb ik in eersten termijn uitsluitend gesproken over de
gemeentebegrooting, mijn voorbeeld heeft zoo bitter weinig
navolging gevonden, dat ik nu in tweeden termijn een zeer
kort woord ook buiten die begrooting moet zeggen.
Ik moet daarbij beginnen met den heer Sijtsma, die de
klacht heelt geuit, dat de anti-revolutionnaire partij zich bij
de verkiezingen had misdragen door het aanplakken van
oranjekleurige biljetten, waarop te lezen stond: Oranje boven!
Dat was zijns inziens ongepast, omdat de strijd niét alleen
tegen de socialisten ging, maar ook tegen de liberalen, die
geen bezwaar hebben tegen het Huis van Oranje. Ik ben in
het algemeen geen voorstander van die plakkerij en ik zal
het oogenblik zegenen, wanneer zij door alle partijen wordt
nagelaten.
De heer Sijtsma. Begin er dan eens mee!
De heer de Lange. De heer Sijtsma heeft echter geen reden
en ook geen recht zich over de houding van de anti-revolution
naire partij bij de verkiezingen van dezen zomer te beklagen.
Wat is het geval? Wij, anti-revolutionnairen, zijn vrijheid
lievende menschen en wij zien voor onze oogen dat roode
spook, dat spreekt van despotisme en tirannie, tirannie ver
toond in de geschiedenis, welke achter ons ligt en in de
tooneelen, welke bezig zijn zich af te spelen in Rusland en
Centraal-Europa.
Voor ons is «Oranje" het symbool van de vrijheid. Iedere
Hollander, die zijn geschiedenis kent, kan dat weten en
waar thans in hoofdzaak de strijd gaat tusschen partijen, die
zich wenschen te houden, ook op het gebied van den Staat,
aan de verordeningen van Gods Woord, en partijen, die onze
maatschappij willen omverstooten, was het recht en plicht
op te trekken onder het symbool van de vrijheid.
Er is door den heer van Eek gezegd, dat de socialisten
hief in deze vergadering niet spreken tot de andere Gemeente
raadsleden, maar tot het publiek. Dat is een stelling,
die ik moet het harde woord gebruiken zoo onbe
schaamd is, dat ik er met alles wat in mij is tegen
protesteer. Wij zitten hier als Gemeenteraad om de Leidsche
gemeentebelangen te behartigen, maar wat doen de sociaal
democraten? Zij spreken tot het publiek en zeggen dan
in »Het Volk": wij hebben ervoor gezorgd, dat niet de
begrooting het middelpunt der discussies vormde, maar het
socialisme! Daarmede vermorsen zij het gemeentegeld en
daarvoor laten zij de gemeenteambtenaren zich inspannen.
Een dergelijke rede als die van den heer van Eek, welke
volgens de couranten 1 uur en 53 minuten heeft geduurd en
die wellicht aan de gemeente f 500.— kost, hadden zij ons
kunnen besparen door ons een brochure van 5 ot 10 cent
thuis te sturen; daarin hadden wij alles wat hier te berde
gebracht is ook kunnen lezen. Het uitoefenen van tirannie
door de rooden gebeurt echter niet alleen, wanneer zij de
meerderheid hebben, 't begint al zoodra zij een voet tusschen
de deur hebben. In zekeren zin is waar wat zij gezegd hebben
wij moeten thans reeds eenigermate naar hun pijpen dansen.
Waarom? Omdat wij niet zoo brutaal zijn als zij. De onbe-
scheidenen hebben altijd de helft van de wereld gehad.
Ik zal dat slechte voorbeeld van den heer van Eek niet
volgen en dus niet alles wat hij heeft gezegd bespreken, maar
ik wil toch over één punt iets zeggen, omdat dit betrekking
had op hetgeen waarvoor wij hier zitten. De heer van Eek
heeft voorgesteld de instelling van arbeidscommissiën. Het is
in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld om
praeadvies en ik kan mij er dus nog op beraden. De heer
van Eek heeft bij de toelichting gezegd dat was een
eerlijkheid van hem, welke ik in hem prijs denkt erom,
het is ook revolutionnair bedoeld.
Verder heeft hij ter aanbeveling van die Com missiën ook
gezegd: een Burgemeester moet niet voorbijzien de nuttigheid
van overleg met politiedienaren.
Ik heb ervaring op dit stuk. De heer van Eek is ook
Burgemeester geweest: wij zijn beiden oud-Burgemeesters. Nu
vraag ik: is dat een redeneering? De heer van Eek is
Burgemeester geweest te Boskoop, waar hij misschien 2 of
3 veldwachters te zijner beschikking had, daaraan had hij in
die rustige gemeente genoeg. Kan men nu zulk een politiemacht
vergelijken met de politiemacht welke Leiden in 1920noodig
heeft? De verhoudingen hier zijn geheel anders. Kan de heer
van Eek de gemoedelijkheid, waarmede hij met zijne veld
wachters kon omgaan een gemoedelijkheid, die ik ook als
Burgemeester toepaste en die ik zeer aangenaam vond
overbrengen op den Burgemeester van Leiden, die tusschen
zich en het groote aantal politie-agenten, een Commissaris
heeft staan? Dat is een vergelijking die niet opgaat!
Het is mij een behoefte om instemming uit te spreken
met het sympathieke woord, door den heer Meijnen hier
gesproken, hem afgeperst door de revolutionnaire redevoeringen,
welke daaraan voorafgegaan waren. Met hem heffen wij hier
de leuze van Groen van Prinsterer aan: tegen de revolutie
het Evangelie. Met hem ben ik het eens, dat wij hier aan
den rechtschen kant geene arbeidersafgevaardigden hebben