G60 MAANDAG 13 DECEMBER 1920. De heer Groeneveld heelt erover geklaagd, dat de Zondagswet hier niet toegepast wordt. Ik veronderstel, dat hij zich daarin versproken heeft, dat hij bedoelde dat die wet wèl toegepast wordt. De heer Groeneveld zegt: niet toegepast. Dan heb ik hem niet goed begrepen. Ik heb wel eens de klacht vernomen, dat de Zondagswet hier wel wordt toegepast, maar nog nooit, dat zij niet wordt toegepast. Dat is dus wat nieuws. »Ten onzen nadeele", zegt de heer Groeneveld. Dan wil ik dat wel eens nader vernemen. Het betoog van den heer Groeneveld ging eigenlijk alleen over het houden van optochten. Ik geloof niet, dat het houden van optochten veel met de Zondagswet te maken heeft. Het onderwerp: houden van optochten is in onze verordening op de straatpolitie geregeld; volgens artikel 23 mag op den openbaren weg geen optocht gehouden worden dan met schriftelijke vergunning van den Burgemeester. Het houden van optochten is dus een aangelegenheid waarover de Burge meester te zeggen heeft. Nu moet ik er tegen protesteeren, dat de heer Groeneveld het doet voorkomen, alsof in deze materie niet billijk en rechtvaardig wordt gehandeld, alsol ten deze wordt gehandeld met aanzien des persoons. Ik moet hier opkomen voor onzen Burgemeester, die tot ons aller groote spijt deze vergadering niet kan bijwonen. Ik geloof te mogen zeggen dat het van algemeene bekendheid is, dat onze Burgemeester op elk gebied, ook op dat van het geven van vergunning voor optochten, strikt eerlijk en onpartijdig is. Het is juist een van de schoonste eigenschappen van onzen Burgemeester, dat hij zoo absoluut onpartijdig is en daarom spijt het mij, dat de heer Groeneveld den indruk heeft willen vestigen, dat de Burgemeester hier met twee maten zou meten, alsof sommige partijen verlof noodig zouden hebben voor hare optochten en andere niet. Dat is toch geenszins het geval. Hij heeft trouwens zijn verwijt niet met feiten gestaafd. Dat de padvinders eens een optocht hebben gehouden zonder vergunning, doet niets ter zake. De Burgemeester heeft hier omtrent ook al eens opgemerkt, dat het natuurlijk kan gebeuren dat een overtreding aan het oog der politie ontsnapt. In ieder geval heeft dit niets te maken met de houding van den Burgemeester. Alleen wanneer men, zooals de heer Groeneveld doet, een optocht gaat noemen wat geen optocht is, komt men tot verkeerde conclusies. De heer Groeneveld spreekt van den Koninginnedag en van den 3den October en zegt: dan mag het wel. Hij noemt dan een optocht, als op een dier dagen plotseling eenige menschen achter elkaar aan loopen. Dat is natuurlijk geen optocht. Een optocht is een met een speciaal doel samengestelde gang van de eene plaats naar de andere. Wanneer op zoo'n feestdag op straat eenige menschen opeen rij loopen of dansen of achter iemand aan loopen, dan is dat natuurlijk geen optocht. Hiervoor zou ook moeilijk van te voren vergunning gevraagd kunnen worden. Ik meen dus dat de opmerking van den heer Groeneveld volkomen ongegrond is. Ik meen hiermede te kunnen volstaan. De heer Bots. M. d. Y. Een enkele opmerking slechts over den bouw van arbeiderswoningen, speciaal in verband met het verwijt, dat tot het gemeentebestuur is gericht, alsof het in dit opzicht niets had gedaan. Ik had hetzelfde willen mede- deelen als de heer Eerdmans in het midden heeft gebracht, maar nu zal ik niet in herhalingen treden en slechts aan vullen wat de heer Eerdmans heeft gesproken. Het Gemeentebestuur bevorderde steeds krachtig het op ruimen van krotten en in die richting is het dan ook werk zaam geweest aan het Levendaal, aan de Zijdgracht en aan de Heerenpoort. Was de oorlog niet tusschenbeide gekomen, dan hadden wij mogen verwachten, dat bovendien in de Bouwenlouwensteeg, in de Paradijssteeg en aan de Lammer markt het grootste gedeelte van die krotten al was opgeruimd geworden. De plannen waren in voorbereiding. Wat de plaag van den woningnood betreft, men kan die in Leiden medehelpen bestrijden, maar die plaag heerscht vrijwel over het geheele land en als in Leiden tijdens den oorlog een 200 of 300 huizen waren gebouwd, zou dat ten opzichte van betere huisvesting niet geholpen hebben. Geleidelijk moet over het geheele land in dien nood worden voorzien. Als Voor zitter van de Burgerlijke Armenzorg weet ik, dat, als er een woning, hoe slecht ook, open komt, dadelijk menschen uit een andere gemeente er in trekken, zoodat die woningen, ook al wil men ze onbewoonbaar verklaren, niet direct afgebroken kunnen worden. De Voorzitter. Ik wensch naar aanleiding van het ge sprokene nog slechts een enkele opmerking te maken. Door den heer van Stralen is er telkens de nadruk op gelegd, dat het minimum-loon 27.was. Nu vind ik het niet goed, dat men dat doet, terwijl men toch weet, dat dat bedrag van 27.een begin is voor de eerste groep met vier ver hoogingen van 90 cent, zoodat het loon in die groep loopt tot ƒ30.00. Men geeft dus een voorstelling van zaken, welke niet met den werkelijken toestand overeenkomt. De heer Dubbeldeman heeft gevraagd: wat doen wij eigenlijk met de polite, want die kost zooveel geld? Van een andere zijde is gezegd: zij is er om den menschen ransel te geven. Wanneer het nut van de politie genoemd moet worden, dan geloof ik, dat zij zekerlijk ook voor het meerendeel is ten gunste, ten behoeve en ten dienste van den arbeidersstand. Dat kan gerust uitgesproken worden en wie den toestand van het leven kent zal dat moeten toestemmen, zoodat de blaam, welke in dit opzicht op de politie is gelegd, door mij niet anders dan geheel ongepast kan genoemd worden. Na de uitnemende besprekingen,welke mijn collega's in hun redevoeringen hebben gehouden, kan ik het hierbij laten. Ik wil alleen nog dit zeggen: terwijl die redevoeringen zijn gehouden O ja, ik word daar herinnerd aan het Levensmiddelen- bedrijf, dat bij de algemeene beschouwingen ook aan de orde is. Burgemeester en Wethouders kunnen een gemeentelijk levensmiddelenbedrijf niet aanbevelen, en ik zou ook niet weten, op welken grond het in dezen Raad aanbeveling zou kunnen ontvangen. De plaats, waar men zich speciaal met de aangelegenheid van het Levensmiddelenbedrijf bemoeid heeft, is Amsterdam. Wij zijn er op uit geweest om den toestand en het geheele verloop van dat Levensmiddelenbedrijf daar nog eens te onder zoeken en hebben ons daartoe vervoegd tot den Directeur en de verschillende personen, die daar de leiding hebben. Wij hebben medegedeeld wat te Leiden op dit gebied gedaan is en men moest te Amsterdam erkennen in het algemeen, gelijk men dat destijds ook gedaan heeft ten opzichte van het waschbedrijf, dat het hier ingericht was op een doelmatige wijze, waaraan in vele opzichten Amsterdam een voorbeeld zou kunnen nemen, zoodat er waarlijk geen reden is dat Leiden naar Amsterdam zal gaan kijken om te zien hoe de zaak geregeld moet worden. Wat is te Amsterdam van de verschillende middelen, welke aangewend zijn om op voordeelige manier levensmiddelen te verschaffen, het resultaat geweest? Dat is geweest de eene klacht over de andere. Als men nagaat wat in de laatste dagen in den Gemeenteraad van Amsterdam behandeld ge worden is, ook ten opzichte van de verschillende gemeentelijke bedrijven, dan blijkt dat daarover de eene zucht na de andere vernomen is, en dat men daar uitgeroepen heeft: wat zullen wij toch beginnen met die bedrijven? Immers, het is uitge maakt dat de gemeente nooit voordeeliger kan exploiteeren dan de winkeliers. Er is dan ook reeds op het feit gewezen, dat het in de gemeentelijke winkels nog duurder was dan in andere winkels. Dat is de klacht te Amsterdam. Zou er nu eenige reden voor ons bestaan om ook dien weg in te slaan? Ook wil ik wijzen op een uitlating van den socialistischen Wethouder de Bruin te Schiedam. Hij zeide, na de opgedane ondervinding, blijf mij van het lijf met al die beweging om die zaken van gemeentewege te gaan exploiteeren. Als het er werkelijk om te doen is het geld te grabbel te gooien en de gemeente op kosten te jagen, men beginne dan met gemeente winkels. Laat ik eens wijzen op den gemeentelijken groentenwinkel alhier. Toen men daarmede begon, kwamen de huisvrouwen er van alle kanten naar toe; men kon daar voordeeliger terecht dan in de gewone winkels: maar wat gebeurde eenige dagen later? Toen gingen de winkeliers beneden de prijzen van den gemeentewinkel verkoope'n De heer Dubbeldeman. Dat is juist de bedoeling. U hebt het niet begrepen De Voorzitter. Zou men zoo beleefd kunnen zijn even te wachten en mij te laten uitspreken? Wat is toen gebeurd De gemeente had weer groenten ingekocht, maar het publiek kwam niet bij de gemeente groenten koopen, doch het ging weer naar de gewone winkels, wat in de bestaande omstandigheden zeer dwaas was en van groote domheid getuigde. De gemeente bleef toen met haar groenten zitten en deze gingen tot verrotting over. Toen de gemeente daarop den verkoop staakte, gingen de winkels direct weer opslaan. Zoo wordt de gemeente gebruikt op een wijze, die voor haar op alle mogelijke schade uitloopt, maar daarvoor mogen wij de gemeentelijke financiën niet gebruiken. Men kan zich er op beroepen, dat de vischwinkels nog al gunstig staan, maar daarbij moet men in aanmerking nemen, dat de Leidsche vischhandel tevoren zeer gering was. Jaren lang heb ik in verband met de 3 üctober-feestviering met den vischhandel in betrekking gestaan en toen bezaten wij in Leiden drie winkels, die iets beteekenden en iets konden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 12