640
DINSDAG 7 DECEMBER 1920.
hoewel de heer Heemskerk gisterenmiddag, bij de behandeling
van het voorstel inzake het verleenen ven een voorschot aan
een woningbouwvereeniging, zelf opmerkte dat de arbeiders
onmogelijk de hooge huur van 6.90 kunnen betalen. Dat
zijn toch ook hoogere uitgaven, die den arbeiders te wachten
staan en als aanstonds de 50% op de huren voor een groot
deel werkelijkheid zal worden, zullen de arbeiders die ook
meer moeten betalen en zal dat voor een zeer voornaam ge
deelte alles inslikken wat tengevolge van de prijsverlaging
van andere artikelen gewonnen is geworden. Daarom kunnen
wij daarbij niet tot de conclusie komen, dat er nu geen
loonsverhooging meer moet worden gegeven en bovendien,
ik zou u willen vragen, of dan altijd de loonen van de
arbeiders precies zoo laag moeten zijn, dat zij er net van
door de wereld kunnen komen, en meer niet. Heeft een
arbeider ook geen recht op een weinig ruimer levenspeil en
is het zoo buitengewoon veel gevergd, wanneer de arbeiders,
na vier lange jaren de oorlogsellende te hebben medegemaakt,
thans trachten om het wat beter te krijgen? Moet het peil
van de arbeiders altijd blijven staan op het peil dat zij vóór
den oorlog bereikt hadden? De politiek, die hier gevolgd wordt,
is daarop inderdaad gericht, maar ik zou u willen vragen of
dat billijk is en of zij geen recht hebben op een ietwat mensch-
waardigei' bestaan. Ik heb in een paar nummers van de
Nieuwe Leidsche Courant gelezen, dat de gemeente de menschen
moet geven een menschwaardig bestaan, een rechtvaardig loon.
Ik weet niet, of de heer de Lange en de andere anti-revolu-
tionnairen 27.een menschwaardig en rechtvaardig loon
noemenmaar ik zou de heeren eens willen zien, als zij eens
een maand of drie, liefst wat langer, als het mij betreft, met
een dergelijk loon zouden moeten rondkomen. Eigenlijk moesten
deze dingen niet moeten worden gezegd, maar men dwingt
ons er toe. Het Gemeentebestuur van Leiden staat dus op het
standpunt, dat loonsverhoogingen niet meer moeten worden
toegestaan en men heeft dat o.a. bij monde van Wethouder
van der Pot gemotiveerd, met te zeggen, dat er geen prijs
stijging is geweest. Ik heb in een vorige raadszitting al ge
wezen op het eigenaardige feit, dat in andere plaatsen, waai'
toch de levensstandaard eenzelfde verloop had als in Leiden,
wél loonsverhoogingen werden gegeven, dat het loon in Am
sterdam, zeer kort geleden nog, van 31,90 op 34,50 is ge
bracht, dat het in Zaandam van 31.— op 35.— is ge
bracht en dat nu, in dezen tijd van prijsverlaging, door
P)urgemeester en Wethouders van 's Gravenhage wordt voor
gesteld aan het gemeentepersoneel een duurtetoeslag te geven
van 3.— per week. Het is dus wel eigenaardig, dat wij nu
hier hooren beweren, dat een loonsverhooging niet noodig is.
Dit typeert al, dat wij hier zijn in het midden van een
reactionnair College, dat niet wil medewerken om in den
nood te voorzien en dat teekent de woorden van den heer
Heemskerk, die zoo straks wel heeft gezegd, dat zij bereid
zijn om mede te werken in de goede richting, maar het niet
doet. Mijnheer de Voorzitter. Onze voorstellen, die thans zijn
ingediend, willen die richting uit, dat aan het gemeente-
personeel een beter bestaan wordt gegeven, maar de heer
Heemskerk heeft al bij voorbaat zijn medewerking terugge
nomen. Hij wil daaraan niet mededoen en dat bewijst dus,
dat wij aan de woorden, door hem gesproken, absoluut geen
waarde kunnen hechten.
Mijnheer de Vooizitter. Onze menschen vragen behalve
dan die uitkeering ineens, het aan de orde stellen in de
Commissie van het georganiseerd overleg, van een loonsher-
ziening. Ik wil daarbij opmerken, dat de Commissie voor het
georganiseerd overleg dient te worden gereorganiseerd, en
dat daarin een andere werkwijze moet worden toegepast dan
tot nog toe, omdat het georganiseerd overleg zooals dat thans
is ingevoerd, niet beantwoordt aan de rechtmatige wenschen
van het personeel. Ook de arbeiders in dienst van de ge
meente willen inderdaad medezeggenschap hebben en ik ge
loof, dat ten opzichte van hun arbeidsvoorwaarden, laten
wij nog voor een oogenblik daar de kwestie van medespreken
in het beheer der bedrijven, waarover door den heer van
Eek al voldoende is gezegd den arbeiders wel mede
zeggenschap toekomt, eir die ontbreekt op het oogenblik geheel
en al. Op het oogenblik is de toestand in de Commissie voor
het georganiseerd overleg zóó, dat, zooals de heer Guit zegt,
zij mogen mededeelen, dat de gemeente hongerloonen betaalt,
maar verder komen ze niet. Burgemeester en Wethouders
gaan doodeenvoudig hun eigen gang en stellen aan den Raad
voor, om geen loonsverhooging toe te staan. Ik geloof dus,
Mijnheer de Voorzitter, dat het zeer dringend noodzakelijk
is, dat ook wat dit betreft er een andere wijze van werken
zal worden gevolgd in de Commissie voor het georganiseerd
overleg.
Voorts vinden wij het noodig, dat die herziening geschiedt
op den grondslag van de voorstellen van de Staatscommissie.
Dat is een Commissie, die sedert twee jaren bezig is met
voorbereiding van voorstellen voor de salarieering van het
gemeentepersoneel en die Commissie bestaat, heusch niet uit
sluitend uit sociaal-democraten, heelemaal niet. Er zitten daar
menschen in, die ook nog wel niet zoo ver willen opschuiven,
maar die niettemin toch meenen, dat het aanvangslopn van
iederen arbeider in gemeentedienst moet worden gesteld op
34.Als wij daarmede nu vergelijken het loon door de ge
meente betaald, namelijk het aanvangsloon van 27.dan zien
wij dat er toch wel een beetje al te groot verschil bestaat tusschen
wat hier op het oogenblik werkelijkheid is en datgene wat door
de Staatscommissie wordt noodig geacht. De Staatscommissie
heeft voorgesteld een verdeeling in 5 groepen, waarvan de
eerste groep betaald wordt met een minimum van 34.
tot een maximum van 38.de tweede groep met 37.
tot ƒ41.de derde groep met 40.tot 44.de vierde
groep met 43.tot f 47.en de vijfde groep met f 46.
tot f 50.per week en voor ambtenaren (klerken) wordt
voorgesteld een minimum van f 1800.— tot een maximum
van f 3000en zoo in de hoogere rangen vervolgens. Voor
de politie wordt voorgesteld een aanvangssalaris van 2000.—
en een maximum van f 3000.per jaar. Wij hebben dan
ook voorgesteld om een voorloopige loonsverhooging in te
voeren. Dit hebben wij gedaan, omdat wij meenden en nog
meenen, dat die herziening en de voorbereiding daarvoor in
de Commissie voor het georganiseerd overleg, inderdaad nog
wel eenigen tijd zal vergen en dat het personeel daarvan de
nadeelige gevolgen niet mag ondervinden. Vandaar dat wij
hebben voorgesteld, om vanaf 1 Januari 1921 aan de werk
lieden te geven een voorloopige loonsverhooging van 6.
pei' week en aan de ambtenaren van 300.per jaar.
Mijnheer de Voorzitter. Ik meen, dat onze motie inzake de
gemeentewerksters bij een van de punten van de begrooting
vanzelf aan de orde komt. Ik meen tenminste gisteren van
u te hebben vernomen, dat wat werd voorgesteld, dit bij een
van de volgnummers te behandelen, zoodat ik op het oogen
blik daarover kan zwijgen.
Dan zou ik tenslotte een enkel woord willen spreken over
datgene wat door den heer Wilmer in het debat is gebracht.
De Voorzitter. Mag ik misschien den heer van Stralen
opmerken, dat besloten is die kwestie bij de algemeene be
schouwingen te behandelen?
De heer van Stralen. Van de werksters, Mijnheer de
Voorzitter
De heer Dubbeldeman. Ja, je moet er nog iets van zeggen.
De heer van Stralen. Nu, Mijnheer de Voorzitter, ik
heb den tijd, als ik over onze motie inzake de gemeente
werksters nog moet spreken. Ik vermoedde niet, dat dit
thans moest geschieden, maar ik ben er dan nu wel toe
genoodzaakt, omdat anders mijn kans voorbijgaat. Bij de
geschiedenis van de werksters in gemeentedienst, wil ik er
op wijzen, ik heb dat in mijn motie ook al reeds gedaan,
dat de methode, die thans gevolgd wordt, betreffende
salarieering van die werksters, er toe leidt, dat te lage
loonen worden uitbetaald. De heer Pera, thans Voorzitter
van onzen Raad, weet daar ook wel wat van, want hij
is de man die nogal een keer met het Bestuur van de Orga
nisatie van Gemeentewerklieden daarover heeft geconfereerd.
Hij weet dan ook, dat de actie van den Bond van Gemeente
werklieden, speciaal over de schoolwerksters, dateert van
Januari van dit jaar en dat het November is geworden, eer
dat het bericht hen bereikte, dat Burgemeester en Wet
houders hadden besloten, om het aanmaakloon voor de
kachels te verhoogen van 8 tot 10 cent per kachel en dat er
geen aanleiding bestond, om een verhooging van het uurloon
van de schoolwerksters voor te stellen. Ik wil er aan her
inneren, dat die schoolwerksters, die toch ook nuttige wezens
zijn, op het oogenblik verdienen een salaris van 30 cent per
uur en dat de werkvrouwen, -die hetzelfde werk verrichten,
maar alleen in een anderen tak van dienst, namelijk aan de
Lichtfabrieken, beloond worden met een uurloon van ƒ0.40.
Ik weet niet precies welk motief voor dat onderscheid bestaat,
maar ik zou zeggen, dat een werkvrouw een werkvrouw is
en dat de schoolwerksters in geen geval minder behoeven te
doen dan de werksters aan de Lichtfabrieken. Ik weet niet
of de Directeur van de Lichtfabrieken de werkvrouwen meer
sympathiek gezind is dan de schoolhoofden van de Gemeente
scholen, maar mijns inziens heeft dat groote onderscheid iri
salaris absoluut geen zin. Wij zouden dan ook willen en
spieken daartoe de wenschelijkheid uit, dat het loon dier
werkvrouwen eveneens wordt verhoogd tot ƒ0.40 per uur. Ik
zal hiermede volstaan en alleen nog opmerken, dat wij in die
motie de wenschelijkheid hebben uitgesproken, dat Burge
meester en Wethouders den Raad voorstellen doen over de
opneming van de stadswerk vrouwen in de verordening be
treffende den staat van betrekkingen, die als nevenbetrekkingen
worden beschouwd, ik meen dat het geen moeilijkheid op
levert, om de werkvrouwen, die de scholen schoonmaken, in