DINSDAG 7 DECEMBER 1920. 639 salarieering betreft, toen stond op de 52ste plaats. Dat wijst er mijns inziens wel op, dat in Leiden de loonen altijd veel en veel achterlijker zijn geweest dan elders. De Staatscommissie zegt ook, dat vele Gemeentebesturen blijkbaar op het stand punt staan, dat de gemeentehuishouding zoo weinig mogelijk moet kosten en dat zij dat trachten te bewerkstelligen door het laag houden der salarissen. Ik geloof, dat dit in Leiden inderdaad het geval is en vooral is dat hedenavond weer gebleken. De heer Heemskerk toch, die bij vroegere gelegen heden af en toe in de goede richting medewerkte, alhoewel niet al te veel, want ik zal het wel laten, om, zooais gisteren de heer van Eek deed, den heer Heemskerk de meest vooruit strevende te noemen aan de overzijde dat is hij zeer zeker niet heeft mij vanavond al buitengewoon teleurgesteld. Hij heeft gezegd, dat de loonen van het gemeentepersoneel voldoende zijn en als ik de houding en de mededeelingen en de wenschen en de uitlatingen van zijn partijgenooten, ook Katholieken, daar tegenover stellen zou, dan zou men een buitengewone tegenstelling vinden in de woorden van den heer Heemskerk en in die van zijn partijgenooten. De Voor zitter zal zich misschien herinneren wat ik bedoel, als ik zeg, dat bij een zeker onderhoud in de Commissie voor het georganiseerd overleg, een partijgenoot van den heer Heems kerk, met name het Haagsche Raadslid, de heer Guit, nog zeer onlangs gezegd heeft, ik meen een 14 dagen geleden, dat in Leiden hongeiloonen worden betaald. Dit is een uitlating van een partijgenoot van den heer Heemskerk. Een stem. Maar dat is ook een guit. De heer van Stralen. Behoort die ook tot uitschot? Het kan zijn, maar, mijnheer de Voorzitter, de heer Heemskerk moet hier niet trachten de meening ingang te doen vinden, dat hij inderdaad in het belang van het gemeentepersoneel handelt bij datgene wat bij gisterenavond heeft gezegd. Mijn indruk is en dat zal zeer zeker de indruk ook zijn van de katholieke werklieden in dienst van de gemeente dat hij tegen de belangen van die menschen handelt. Ons stand punt is, dat wij niet zuinig moeten zijn met de salarissen, maar dat wij moeten trachten verschillende uitgaven voor de loonen op het Rijk te verhalen. U weet, dat in verschillende Gemeenteraden over die kwestie ook al gesproken is en als ons Gemeentebestuur hieraan eens een weinig aandacht zou willen schenken en eens zou doen als andere Gemeente besturen, weliswaar meer democratische Gemeentebesturen, doen, namelijk er het Rijk op wijzen, dat het toch niet aan gaat, dat de gemeente altijd maar moet betalen de salarissen voor personeel in dienst van de gemeente, die eigenlijk werkzaamheden verrichten uitsluitend ter uitvoering van Rijkswetten, zoodat ik maar wil zeggen, dat, wanneer het Gemeentebestuur een poging zou aanwenden, om althans een gedeelte van die salarissen te verhalen op het Rijk, wij dan op den goeden weg zouden zijn en zij dan niet zouden be hoeven te knabbelen aan de loonen van het personeel in de laagste groepen, die slechts een hongerloon van 27.ver dienen. In deze richting hoop ik, dat ons Gemeentebestuur in de toekomst wat zal willen werken. Wij willen aan gepaste zuinigheid ook gaarne medewerken, maar in geen geval ten koste van het personeel en wij protesteeren tegen het oproepen van het belastingspook telkens als de salarissen van het gemeente- personeel in bespreking zijn. Alleen dan hooren wij de be zwaren van de belastingbetalers en nog wel het meest van die belastingbetalers, die het nog waarachtig niet zoo beroerd hebben in de wereld en die, als zij hun belastingpenningen hebben weggebracht, ook nog wel een en ander overhouden, om behoorlijk te doen wat zij willen doen. Mijnheer de Voorzitter. Men beschimpt het gemeentepersoneel, maar mijns inziens is een kolkruimer in dienst van de gemeente van meer maatschappelijk nut, dan iemand die in de Breestraat een winkel in weeldeartikelen heeft. De heer Oostdam. Die weelde-artikelen moeten toch ook gemaakt worden? De heer Mulder. Waar moet dan dat gestolen goud uit Rusland blijven? De heer van Stralen. Waarom hooren wij die belasting- bezwaren niet als het gaat om andere zaken dan om de loonen van het personeel? Waarom krijgen wij geen inge zonden stukken in de couranten als de Commissie voor de Grondwetsherziening voorstelt het salaris voor de Koningin te brengen van ƒ600000.— op ƒ1.200000.—dat van Koningin Emma van 150000.op ƒ300000.en van ons prinsesje van ƒ100000.op ƒ200000.Waarom hooren wij dan géén bezwaren, maar wel als het er om gaat om voor de werklieden en ambtenaren een paar gulden meer uit te geven Toen voorgesteld werd, om het salaris van den Burgemeester van ƒ8000.op 12000.te brengen, heeft de heer Du Chattel geen ingezonden stuk gestuurd. Hoe verklaart u dat dan? Over de afschaffing van de korting voor het weduwe- en weezenpensioen zal ik thans niet spreken, omdat deze zaak reeds bij Burgemeester en Wethouders is. Alleen zou ik van deze gelegenheid willen gebruik maken, om er op aan te dringen, dat, als deze zaak wordt uitgevoerd, dit zal geschieden met terugwerkende kracht, zooals ook het Rijk heeft gedaan, namelijk vanaf 1 Januari 1920, terwijl ik tevens bij deze gelegenheid ook nog wil protesteeren tegen de wijze waarop Burgemeester en Wethouders het laatste verzoek van de gepensionneerden in dienst van de gemeente hebben afge maakt en geweigerd hebben die menschen een meer behoorlijk pensioen toe te kennen. Thans kom ik aan de voorstellen, die door mij namens onze fractie zijn ingediend. Allereerst dan de uitkeering ineens. De verhooging der salarissen vanaf 1 Januari heeft door haar onvoldoendheid een achterstand niet kunnen voor komen. De dagelijksche behoeften kunnen er van worden aangeschaft, maar het is eenvoudig onmogelijk, om daarvan de dure aanschaffing van andere noodzakelijke behoeften te bekostigen, o.a. de buitengewone dure brandstoffen, winter- kleeding, dekens, enz. Dat kunnen zij niet en ik geloof zelfs, dat die leden van den Raad, die niet tot de arbeidersklasse behooren en met geldelijke moeilijkheden niet te kampen hebben, eigenlijk geen notie hebben van de beteekenis van die dingen en wat het wil zeggen voor een arbeidersgezin, om met een bescheiden inkomen te moeten rondkomen, als zij dergelijke dingen moeten aanschaffen in de winterperiode. Dat is van de tegenwoordige loonen absoluut onmogelijk. Zelfs bij de matige wenschen van de organisaties verleden jaar, toen zij vroegen een minimumloon van ƒ27.inclusief premievrij-pensioen, hebben zij nog een bedrag van 100. minder ontvangen, doordat die korting van het pensioen, waarom door de verschillende organisaties van het gemeente personeel was gevraagd, door Burgemeester en Wethouders niet is toegestaan en door den Raad ook niet is gegeven. Ik wil hierbij nog opmerken, dat ons voorstel ook bedoelt, het staat er met zooveel woorden niet in, maar er wordt gesproken van »alle" arbeiders, zoodat wij daarmede ook bedoelen, dat evenzeer aan de losse arbeiders in dienst van de gemeente, voor elke maand dat zij sinds Januari 1920 in betrekking zijn, die uitkeering zal moeten worden verstrekt. Dan krjjgen wij de motie inzake de salarisherziening. De salarissen zijn bij de vorige salarisherziening veel te laag gesteld. Alleen het feit, dat de organisaties er destijds ge noegen mede namen, heeft onze fractie reden gegeven om et- voor te stemmen. Ik betwijfel echter, of wij, wanneer in het vervolg de verzoeken van de organisaties of de bedragen waarmede zij genoegen nemen, weer te laag zijn naar onze mpening, wij daaraan dan onze stem zullen kunnen geven, maar ik wil er op wijzen, dat, sinds de salarissen van het gemeentepersoneel in Januari 1920 zijn herzien, toch weer een buitengewone stijging van onderhoudskosten is te constateeren. Wij hebben over het algemeen niet zooveel waarde te hechten aan de theoretische cijfers, die de bureaux voor de statistiek daaromtrent geven, want de werkelijke stijging van den levensstandaard is steeds hooger dan die cijfers aangeven. Als men een arbeidersvrouw vraagt: Het bureau voor de statistiek zegt, dat de kosten voor het levensonderhoud met 100% zijn gestegen, vindt u dat dit in werkelijkheid ook het geval is, dan weet ik zeker, dat 99 van de 100 zullen ant woorden, dat dit niet waar is, en dat het veel en veel hooger is. Dat nu zijn de vrouwen, die die uitgaven moeten doen en die iederen dag opnieuw met die beroerdigheid te kampen hebben. Toch geeft het Amsterdamsch bureau een paar cijfers die veelzeggend zijn. Dit bureau heeft n.l. berekend, dat een arbeidersgezin dat in 1911 noodig had 100.daarvoor in September 1918 een bedrag van 165.90 noodig had, in September 1919 een bedrag van 183.20 en in September 1920 222.10. Dat wijst er dus op, dat inderdaad sedert Januari van dit jaar er weder een buitengewone stijging van de kosten voor het levensonderhoud heeft plaats gehad en nu zal wel van de zijde van Burgemeester en Wethouders en van andere zijde uit den Raad ons voor de voeten worden gegooid, dat de prijzen dalende zijn, de heer Heemskerk heeft zoo straks betoogd, dat de prijsdaling waarschijnlijk buitengewoon zal zijn misschien gaan wij ook wel een tijd tegemoet, die zoo voordeelig is voor de arbeidersklasse als hij nog nooit is geweest, maar ik betwijfel het sterk en ik ben integendeel van meening, dat tegenover die enkele prijsdalingen, die inderdaad hier en daar te ontdekken vallen, wel andere prijsstijgingen zullen worden gesteld. Ik geloof dat de kapitalistische maatschappij er niet op ingericht is, om te zorgen, dat de arbeiders een behoorlijk bestaan zullen blijven behouden, omdat de bezittende klasse er op uit is, voor zichzelf steeds de meeste winst in de wacht te sleepen. De heer Heemskerk weet zeker ook niet, dat de woningpohtiek van Minister Aalberse aanleiding zal geven, dat binnen zeer korten tijd dewoninghuren zeer belangrijk zullen stijgen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 7