638 DINSDAG 7 DECEMBER 1920. De heer Mulderal gelooven wij ook, dat er nog veel ellende door de roode partijen zal veroorzaakt worden. Dank u. De heer van Stralen. En nu, Mijnheer de Voorzitter, de St. Nicolaasvoorstellen waarop de heer de Lange gisterenmiddag spottend doelde en de parade-paarden, waarover de heer Sijtsma het had. De heer de Lange wil ik even opmerken, dat ik hoop, dat, nu St. Nicolaas voorbij is, het St. Nicolaasachtige van mijn voorstellen daarmede ook tevens verdwenen zal zijn en aan den heer Sijtsma wil ik zeggen, dat hij, als hij een paradepaard bij de hand wil hebben, het vrijzinnig-democratisch gemeente program maar eens ter hand moet nemen. Vooraf wil ik 'opmerken, dat, indien de behandeling van deze gemeentebegrooting vrij lang zal worden opgehouden, door de uitvoerige bespreking van de loonen van het gemeente- personeel, dit niet de schuld is van onze fractie, maar van Burgemeester en Wethouders zelf, die vooral den laatsten tijd het stelselmatig onmogelijk hebben gemaakt, om hier in dezen Raad een salariskwestie van het personeel te bespreken. Vandaar dus, dat wij de gelegenheid, die deze begrooting ons aanbiedt, hebben moeten aangrijpen, om de belangen van het gemeentepersoneel, die ons blijkbaar het meest na aan het hart liggen, te verdedigen. Weliswaar is weder ter rechterzijde beweerd, dat dit uit politieke overwegingen zou geschieden, maar ook afgezien daarvan vinden wij het zeer noodzakelijk, dat in dezen tijd de loonen van het gemeentepersoneel opnieuw ter sprake komen. De loonen van het gemeentepersoneel in de gemeente Leiden zijn er voorloopig nog niet naar om te meenen, zooals Burgemeester en Wethouders blijkbaar van oordeel zijn, dat het nu wel kan, dat zij nu genoeg verdienen en dat het nu maar eens uit moet zijn. Mijnheer de Voorzitter Daar zijn wij nog lang niet aan toe. Jk wil thans een meening uitspreken die ik reeds meermalen heb naar voren gebracht, namelijk dat de gemeente als werkgeefster een voorbeeld heeft te zijn voor particuliere werkgevers. Nu is de gemeente inderdaad den laatsten tijd ook een voorbeeld voor particuliere werkgevers, maar, let wel, in reactionnairen zin. Het gemeente bestuur bier heeft zich bij monde van Burgemeester en Wethouders op het slandpur.t gesteld Geen loonsverhoogingen meer en dat is precies wat wij dezer dagen in alle mogelijke bladen lezen, als het standpunt van de particuliere werkgevers, die ook meenen, dat het nu maar eens uit moet zijn met verdere loonsverhoogingen, en die zinnen op middelen om de loonen te kunnen verlagen. Op dat standpunt lijkt het mij 1oe, dat Burgemeester en Wethouders van Leiden zachtjes aan ook komen. Ik heb gisterenavond in het Leidsch Dagblad een ingezonden stuk gelezen. Mijnheer de Voorzitter. Het is niet mijn plan om dat ingezonden stuk in de pers te beantwoorden. Ik maak alweer van deze gelegenheid gebruik, om daarover mijn meening te zeggen. Ik vind het om te beginnen al zeer slecht voor Burgemeester en Wethouders, dat zij zich bij hun afwijzende houding in het gezelschap van dergelijke personen bevinden. De heer van dep. Lip. Dat kunnen Burgemeester en Wet houders toch niet helpen De heer van Stralen. Als ik even herinneren mag aan het feit, dat korten tijd geleden door dienzelfden inzender in het Leidsche Dagblad een artikel is geschreven, tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om hier een Directeur van den Geneeskundigen Dienst aan te stellen, dan zien wij wel uit welken hoek de wind waait. Men heeft hier het voorbeeld van iemand die blijkbaar vindt, dat hij wat al te veel belastingpenningen moet wegbrengen. De heer Oost.dam. Wat heeft dat nu te maken met de behandeling van de gemeentebegrooting De heer Dubbeldeman. M. d. V. Hamert u nu ook eens. Het wordt altijd gedaan als er van dezen kant geïnterrumpeerd wordt, maar doet u het nu ook eens. De Voorzitter. Ik zou den heeren willen verzoeken om niet iederen keer te interrumpeeren. De heer Sijtsma. Hij spreekt ook over dingen, die niets met de begrooting te maken hebben. De heer van Stralen. M. d. V. Ik kan die interrupties wel hebben, maar ik versta ze niet altijd, dus men moet het mij niet kwalijk nemen, wanneer ik er niet op inga. Als ik ze versta, zal ik er ook wel op ingaan, fk wilde er dan op wijzen, Mijnheer de Voorzitter, dat hetgeen gisterenavond in het Leidsche Dagblad stond toch eigenlijk een kaakslag is voor het gemeentepersoneel. Dat sommige menschen op die wijze spreken Gver het personeel in dienst van de gemeente Leiden en dan Burgemeester en Wethouders in overweging geven, om het geheele personeel van de gemeente op de keien te zetten, of een verklaring te laten teekenen, dat zij nooit een loonsverhooging meer zullen vragen, vind ik inderdaad wel wat erg. De Voorzitter. Maar gaat het nu aan, om dit hier zoo breed uit te meten? De heer van Stralen. M. d. V. Laat mij nu even aanvoeren wat ik meen te moeten zeggen, evenals dit door anderen is geschied. De opmeikingen, die door den heer Meijnen endoor anderen zijn gemaakt, kan ik ook niet onmiddellijk in verband brengen met de algemeene belangen, tenminste, wat ik te zeggen heb, is zeker niet van minder belang. Ik wilde dus zeggen, dat het mij verschrikkelijk hindert, dat dergelijke dingen in de courant worden gezet door menschen, die een heel ander inkomen hebben als het personeel der Gemeente en die respectievelijk in de drie laatste jaren voor ongeveer ƒ10000.— ƒ20000.en ƒ25000.in de gemeentebelasting zijn aangeslagen en dat die menschen er dan bezwaar tegen hebben, dat aan het gemeentepersoneel een behoorlijk loon wordt uitbetaald. Ik zal er verder niets meer van zeggen, maar onthoud wel, dat het gemeentepersoneel zelf die belee- diging zal hebben te beantwoorden op een waardige wijze, bijvoorbeeld door eens aan die mijnheer een warme ovatie te brengen voor de waardeerende woorden, die hij over ons personeel heeft uitgesproken. Thans kom ik terug op de houding van Burgemeester en Wethouders. Inplaats dat zij de loonen van het personeel goed doen zijn, klampen zij zich vast aan de Iconen van de meest achterlijke groepen van arbeiders hier in de stad. Mijnheer de Voorzitter. U knikt van neen, maar ik herinner u er aan, dat u het zelf was, enkele raadszittingen terug, die er op wees, dat er in Leiden zoovele arbeiders zijn, die met nog minder loon moeten rondkomen. U bedoelde daar mede de uitgebuite textielslaven, die het inderdaad met nog minder moeten doen, maar die dan ook behooren tot de uitgebuite arbeiders. Op dit voorbeeld mag IJ zich niet beroepen als vertegenwoordiger van het Gemeentebestuur en daartegen zou" ik willen wijzen op de andere groepen van vakarbeiders in dienst van de gemeente, die veel lager worden betaald, dan overeenkomstige arbeiders in het particuliere bedrijf. Als ik bijvoorbeeld de tegenwoordig geldende verordening voor mij zie, zie ik dat de schilders in gemeentedienst op het oogenblik een uurloon genieten van ƒ0.66 tot ƒ0.74, terwijl in particuliere bedrijven ƒ0.83 betaald worden, voor de lood gieters is het ook respectievelijk ƒ0.66 tot 0.74 in gemeente dienst en ƒ0.80 in particuliere bedrijven, voor de metselaars ƒ0.66 tot ƒ0.77 en in particuliere bedrijven is op het oogen blik het contractloon, wat volstrekt geen maatstaf is, ƒ0.83, terwijl zeer binnenkort die loonen weer met ƒ0.05 per uur zullen worden verhoogdkleermakers in dienst van de gemeente ontvangen ƒ0.66 tot 0.77, in particuliere bedrijven wordt ƒ0.85 betaald. Op dergelijke voorbeelden moest u wijzen en niet op het feit, dat er in Leiden nog altijd een paar groepen arbeiders zijn, die door gebrek aan organisatie, door hun eigen lamlendigheid dus, gezorgd hebben, dat hun patroons de macht over hen hebben weten te behouden. Mijnheer de Voorzitter. Het is nog altijd noodzakelijk om te trachten het loon van het gemeentepersoneel op beter peil te brengen. Inderdaad, ik geef toe, dat er de laatste twee jaren een beduidende verandering is gekomen in die loonen en dat er tamelijke verhooging is gegeven, maar ik wijs er ook op, dat vóór den oorlog, toen in dezen Raad het arbeiderselement absoluut ontbrak, in den Gemeenteraad van Leiden er geen animo was, om zich erg warm te maken voor de loonen van het gemeentepersoneel. De heer Sijtsma. Toen moest ik het alleen doen. De heer van Stralen. Toen was de heer Witmans een warm verdediger van het personeel in gemeentedienst, maar hij was hier slechts een enkeling. Misschien is de heer Sijtsma hem toen bijgevallen, maar dan is hij thans zeer in zijn nadeel veranderd. Mijnheer de Voorzitter. In het rapport van de Staats- commissie-Raaymakers, die van de Regeering opdracht heeft ontvangen, om voorstellen te doen ten opzichte van de loonen van het gemeentepersoneel, staat heel veel wetenswaardigs. Ik heb dat rapport, dat een heel dik boekdeel vormt, de laatste dagen eens ingezien en ik heb er heel wat in gevonden, waarmede ik het absoluut eens ben. Onder andere zegt die Staatscommissie, dat de toestand op het gebied van de saiarieering dringend verbetering behoeft en zij wijst er op, dat bij de huidige regeling is gebleken, dat er ontelbare verschillen in salaris bestaan, door niets gemotiveerd. Ik heb er ook in gevonden, en het is mij bovendien nog bevestigd door een van de leden van die Staatscommissie, dat Leiden in Januari 1919, aan inwonertal de 8ste plaats in ons land innam en dat tegelijkertijd de gemeente Leiden, wat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 6