DINSDAG 7 DECEMBER 1920. 637 samenstelling ook van het college van Burgemeester en Wethouders te verkrijgen. Dit sluit echter niet uit, dat ook wij van onzen kant natuurlijk zooveel mogelijk met deleden van andere partijen, ook van niet-rechtsche parlijen, zullen samenwerken, indien er van hen voorstellen komen, die werkelijk, in verband met de practische omstandigheden, nuttig en gewenscht zijn en in het belang van de arbeiders klasse en niet zijn berekend op starre speculatie.... De heer van Stralen. En dat maken jullie dan uit. De heer Heemskerken indien werkelijk het algemeen belang daaronder geen schade lijdt. Een der voorstellen thans door den heer van Stralen onder andere ingediend, stre"kt om den arbeiders in gemeentedienst meer medezeggenschap te geven in het technisch beheer der bedrijven. Indien het niet van den heer van Stralen is, is het toch van een der heeren sociaal-democraten in ieder geval. Dat voorstel op zichzelf sluit niets sociaal-democratisch in en ik geef u dan ook de verzekering, dat het absoluut geen partijpolitiek van de Katholieken zou zijn, om zich daartegen te verzetten, want zij die eenigszins iets weten van het nieuwe katholieke stelsel der bedrijfsraden,' zullen weten, dat ook wij gaarne de arbeidersvertegenwoordiging en zooveel mogelijk ook mede zeggenschap geven in die raden; maar natuurlijk zullen wij eerst overwegen, en dit op practische gronden, wanneer de tijd daarvoor precies aangebroken zal zijn. Ik voor mij durf u echter wel de verzekering geven, dat ik ook in dit opzicht, voor zoover het mogelijk is, met de heeren zal willen samen werken, al geeft de heer van Eek dan ook de verzekering, dat de bedoeling daarvan ook revolutionnair is. Dat behoeft hij mij echter ook niet te vertellen, want per slot van rekening zijn alle voorstellen van die zijde natuurlijk bedoeld als een aandrang naar den revolutionnairen hoek. De heer Dubbeldeman. Zoo, dan zijn jullie dus ook revolutionnair? De heer Heemskerk. Neen, wij passen ons aan aan de omstandigheden en wanneer dan die omstandigheden zoodanig zijn, dat werkelijk de tegenwoordige lijn medebrengt, dat de arbeiders medezeggenschap moeten hebben, zullen wij de laatsten zijn, om ons daartegen te verzetten. De Katholieke Kerk heeft altijd begrepen, dat zij niet moet blijven staren op een punt, stilstaande in de maatschappij, maar dat wij, voor zoover de grondbeginselen van onzen godsdienst en onze partij niet worden aangetast, mede moeten gaan met datgene wal in de tegenwoordige lijn der omstandigheden ligt opgesloten. Mijnheer de Voorzitter, ik dank u. De heer Bubbeldeman. Noodgedrongen. De Voorzitter. Ik wil alleen dit even opmerkenIk treed natuurlijk niet in de discussie op het oogenblik, maar ik zou den heer Heemskerk toch wel in overweging willen geven, dat hij zich nog eens goed beraadt over hetgeen hij gesproken heeft op financieel gebied, want daar is voor en tegen in zijn rede geweest en er is wel iets tweeslachtigs in op te merken. Ik wil bij tijds daar even voor waarschuwen, opdat hij bij gelegenheid niet struikelt over zijn eigen beenen. Daarenboven, waar hij heeft gezegd: »Wij kunnen ons dat veroorloven", dat standpunt laat ook nog wel iets te wenschen over. De heer Oostdam. Dat is uw zaak niet, dat zullen wij zelf wel weten. De heer Mulder. M. d. V. Het was mijn voornemen niet om bij de algemeene beschouwingen te spreken, omdat mijn partijgenoot de Lange, wel op een sobere, maar toch op een correcte wijze, mijns inziens, de behandeling van de algemeene beschouwingen heeft behartigd. Ik onderschrijf ook van ganscher harte datgene, waarin hij heeft doen uitkomen, dat wij het College van Burgemeester en Wethouders zullen steunen, aan gezien wij overtuigd zijn, omdat de teekenen zich daarvan al voordoen, dat zij zich meer en meer willen begeven op den weg van bezuiniging. Burgemeester en Wethouders zijn van de noodzakelijkheid daarvan overtuigd en zij zijn dan ook tot de conclusie gekomen, dat het moet. Mijnheer de Voorzitter. Ik zou het hierbij kunnen laten, maar naar aanleiding van hetgeen door enkele spiekers gisterenmiddag in het midden is gebracht, wensch ik toch ook nog iets te zeggen. Ik heb dan meenen op te merken, dat de heer Sijtsma in een melancholische stemming ver keerde, en dat» hij er gisteien als het ware toe gekomen is, om een verzuchting te slaken over dingen, die voorbij zijn en over het feit dat zijn partij er zoo treurig is afgekomen bij de laatste verkiezingen. De heer Sijtsma. Dat is niet waar, wij zijn er best afge komen. Wij hebben zooveel stemmen als den vorigen keer. De heer Mulder. M. d. V. De heer Sijtsma is blijkbaar ver geten de partij waar hij uit voortgekomen is, de oude liberale partij en welke verkiezingsmanoeuvers die vroeger bezigde. De heer Sijtsma. Neen, dat heb ik juist gezegd man. U begrijpt er niets van. De heer Dubbeldeman. Als die twee oudjes het niet met elkaar eens kunnen worden, wat moeten wij joggies dan wel. De heer Mulder, üok deze interruptie van den heer Sijtsma bewijst al weer, dat hij uit die partij is voortgekomen, want die heeft het altijd begrepen en een andere partij nooit. Hij heeft de schuld gezocht bij anderen en daarin heeft hij zijn troost gezocht, maar hij heeft er niet aan gedacht, dat het in zoo'n geval eigenlijk beter is, om zichzelf te herzien. Mijnheer de Voorzitter. Den heer van Eek te beantwoorden, dat acht ik eeq dwaasheid. De heer Sijtsma. Dat kunt u niet. De heer Mulder. Ook wij zien wel kans om twee uren vol te boomen, maar ik verklaar gaarne, dat ik er geen kans toe zie om twee uren lang in hoofdzaak te spreken over zooveel onmogelijkheden en er maar op los te praten met zoovele dikke en groote woorden, waarvan de hoofdzaak eigenlijk is geweest, weg met het kapitalisme. De heer Dubbeldeman. Daar gaat het om, ja. De heer Mulder. Als ontwikkeld man weet toch zeker de heer van Eek zeer goed, dat de arbeiders zonder dat gehoonde kapitaal in ellende moeten komen. De heer van Stralen. Probeer het eens. De heer Mulder. Dat is niets anders dan den arbeiders zand in de oogen strooien, hen feitelijk misleiden, misbruik maken van hun goedgeloovigheid, voor de tribune praten en de socialistische pers vullen. Hier gaat het echter om het bespreken van de belangen van de geheele burgerij, zonder onderscheid, aan de hand van de begrooting. Thans doet hij echter niets anders dan propaganda maken voor het roode vaandel. De heer Dubbeldeman. Voor het socialisme. De heer Mulder. Thans wil ik nog een enkel woord aan Dr. Knuttel geven. Mijnheer de Voorzitter, ik erken volkomen mijn minderheid en ik geloof dat ik gerust kan zeggen, dat niemand onzer tegen de redekunst van den heer Knuttel op kan, om deze reden, omdat alles wat een niet-communist zegt altijd en immer een leugen is. Dr. Knuttel zweert alleen bij Wijnkoop en bij wat uit dien hoek komt. Dat is alleen waar. Stemmen. Jansen De heer Knuttel. Alleen een ploertige politiespion kan zoo iets zeggen. De heer Dubbeldeman. Het is maar een grapje. De heer Mulder. Is dat aan mijn adres? De heer Knuttel. Neen, aan de heeren hier. Dat is boeven taal, dat begrijpt men heel goed. De heer Mulder. M. d. V. Al weten de meest onverdachte getuigen ook, dat in Rusland ook voor de arbeiders de toe stand vreeselijk is, omdat het kapitaal is weggestolen, een voudig hoort men van communistische zijde: een leugen. De heer Knuttel. Weineen, niet waar, dat geef ik vol komen toe. De heer Mulder. M. d. V. Wij staan principieel tegenover de beide laatste partijen. Ook wij meenen de belangen van de arbeiders evengoed naar ons beste weten te behartigen, maar ons werk is moeilijker, omdat wij ook denken aan de geestelijke belangen, die voor elk mensch het hoogste zijn, want wij gelooven rotsvast aan den tijd, die voor elk mensch komt na dit korte leven. Wij hebben allen tijdelijke be langen, die dus eindigen, maar vóór alles eeuwige belangen en wij zijn vast overtuigd, dat, wat er ook gebeure, God alleen regeert en dat Hij ook het pogen van de roode heeren zal verijdelen, gelooven wij vast De heer Dubbeldeman. U inspireert ons. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5