634 DINSDAG 7 DECEMBER 1920. gasfabriek verbonden 181 werklieden, hier in Leiden 241. Al deze cijfers, die ik hier heb van andere plaatsen, zijn genomen uit verslagen, die ik toevalligerwijze heb kunnen machtig worden. Ik heb er niet de een of andere voor uitgezocht, waarvan ik wist dat zij bijzonder voordeelig waren. Één uitzondering heb ik gemaakt, dat is voor de gemeente Eind hoven. Daarvan ging de mare, dat daar een buitengewoon economisch en zuinig beheer was. Ik heb daarvan bet verslag aangevraagd en dit juist hedenmiddag gekregen en ik heb intusschen kunnen ealculeeren, dat de kostprijs van het''gas voor Eindhoven voor 1919 8.1 cent bedroeg. Mijnheer de Voorzitter. Niets zou mij aangenamer zijn, dan wanneer in het belang van de Gemeente, door Burgemeester en Wethouders en waarschijnlijk voorgelicht door den Direc teur van de lichtbedrijven, deze cijfers, die ik hier genoemd heb en controleerbaar zijn, tot gunstiger verhoudingen voor onze lichtfabrieken konden worden teruggebracht, of zoo niet, indien men deze cijfers althans dan voldoende kon motiveeren Ik heb gezegd. De heer Meunen. M. d. V. Ik zou ook, evenmin als de heer Sanders, van avond het woord gevraagd hebben, indien hier niet gisteren een paar dingen gezegd waren, waarop ik even met een enkel woord wil terugkomen. In de eerste plaats is ter sprake gekomen de verkiezing voor leden van den Raad in Juni en bij die bespreking is herhaaldelijk ge noemd, de Christelijk-Historische partij en er is gegist naar de redenen, waarom die partij sterker uit dien verkiezings strijd is te voorschijn gekomen, dan zij te voren was. üf het waar is, dat enkele liberalen gestemd hebben op Christelijk- Historische candidaten, is moeilijk na te gaan. In de stern hokjes stond daar niemand bijdie stemming is geheim. Als zij het gedaan hebben uit een oogpunt van veiligheid, dan zal ik dat niet wraken. Integendeel. Ik zou zeggen: Als de Christelijk-Historische beginselen van dien aard zijn, dat zij een toevlucht zouden bieden voor dergelijken, dan kunnen wij dat met voldoening constateeren en dan wil ik er wel bij zeggen, dat de waarde van de Christelijk-Historische beginselen de veiligheid van het toevluchtsoord waarborgen. In elk geval is het zeker, dat vele Christelijk-Historischen, die vroeger nog niet zoo beslist aan de verkiezingen hebben deelgenomen, dat dit jaar wel hebben gedaan. Meer wil ik daarvan niet zeggen. In de tweede plaats wil ik even antwoorden op een vraag, die Mr. van Eek gericht heeft tot de rechtsche arbeiders afgevaardigden. Dat kunnen dus de Christelijk-Historischen zich ook aantrekken en daarom ben ik zoo vrij, om daar even iets van te zeggen en wel dit, dat de Christelijk- Historische Unie niet medegaat met de verdeeling van ons volk in kapitalisten en niet-kapitalisten, in bourgeoisie en proletariaat, in een groote massa en een kleine massa. De heer Knuttel. Gij gaat misschien ook niet mede met een verdeeling in dag en nacht. De heer Meunen. De Christelijk-Historische Unie verklaart zich voor een harmonische ontwikkeling van heel de maat schappij. Daarom, omdat zij is voor een harmonische ontwik keling van heel de maatschappij, gaat zij met die verdeeling, die ik daar even noemde, niet mede; daarom heeft de Christelijk- Historische partij haar afgevaardigden ook niet verdeeld in afgevaardigden voor dit volksdeel en in afgevaardigden voor dat volksdeel. Wij samen komen op voor de harmonische ontwikkeling van heel de maatschappij. Wij willen samen werken tot wegneming van misstanden, tot verbetering van fouten, zelfs, als die er zouden zijn, zooals Mr. van Eek gezegd heeft, tot wegneming van «misdaden", langs ordelijken weg. Wij gaan ons echter niet verdeelen in al die groepen, die de heer van Eek heeft aangeduid. Daarom zijn er bij ons niet aangewezen Christelijk-Historische arbeiders-afgevaar digden en daarom kan het antwoord in den vorm, waarin het gevraagd is, ook niet gegeven worden, of zulke Christelijk- Historische arbeiders-afgevaardigden zich gerust gevoelen onder het dragen van de verantwoordelijkheid. De heer van Eek heeft ook de vraag gesteld, of onzerzijds de kapitalistische maatschappij van meer belang wordt geacht dan de groote massa. Ook die vraag kan op dezelfde gronden worden afge wezen. Wel willen wij zeggen, dat onzerzijds de heele maat schappij gaat boven de groote massa. De heer van Eek heeft ook gezegd, als tenminste het Leidsch Dagblad juist is, dat iedere partij, die niet wortelt in de groote massa, als verloren is te beschouwen. Ook die stelling wraak ik. De Christelijk- Historische partij toetst hare beginselen aan Gods Woord en het kompas, hetwelk dat Woord aanwijst, is veiliger en zekerder dan het kompas, dat aangewezen wordt door de groote massa, en dat nog al eens verschillend is den eenen tijd bij den anderen. Indien het mij nu veroorloofd is om tegenover de vraag, die de heer van Eek aan dezen Raad gedaan heelt, een andere vraag te stellen, dan is het deze, of de heer van Eek en degenen, die het met hem eens zijn, wel gerust zijn onder het dragen van de verantwoordelijkheid, die zij op zich hebben genomen. Er is herhaaldelijk gezegd, dat deze kapitalistische maatschappij zal worden omvergeworpen. Daar zal heel wat voor noodig zijn om die kapitalistische maatschappij omver te werpen en daar zullen ook heel veel menschen voor noodig zijn. Zoo zullen er ook heel wat maatregelen noodig zijn, die eiken dag zullen moeten worden toegepast, daarvoor zullen heel wat hartstochten ontketend moeten worden, die gemak kelijker te ontketenen dan op een gegeven oogeriblik weer te breidelen zijn; daarvoor zal heel wat tevredenheid, die er nu zijn kan en die er is, moeten worden weggenomen De heer van Stralen. Bij de onderwijzers, bijvoorbeeld! De heer Meijnen. En er zal heel wat ontevredenheid moeten worden gekweekt en aangezien het nu waar is, dat tevreden heid een kostelijk goed is en dat het ook betrekking heeft op dat volksgeluk waar de heer van Eek van sprak, is het een heel hachelijk ding, om die ontevredenheid te kweeken en de tevredenheid hoe langer hoe meer te ondermijnen. Mij is altijd geleerd, dat het verstandig is, om te letten op hetgeen men heeft, meer dan te letten op hetgeen men niet heeft. Nu is het oefenen in het richten van den blik op hetgeen men niet heeft een heel leelijk ding en het was heel wat beter, dat men den blik oefende in het acht geven op datgene wat men heeft. De heer van Stralen. En als zij nu niets hebben? De heer Meijnen. Want het is waar, zooals ook het oude spreekwoord zegt, dat tevredenheid beter is dan rijkdom en dat met het wegvallen van de tevredenheid een heel stuk volksgeluk verdwijnt. Wanneer men daartoe nu van dag tot dag medewerkt en dat met beleid en volgens systeem doet, dan is, dunkt mij, de vraag gewettigd, of men dan ook, onder al dat werken, wel gerust kan zijn en of het niet heilzaam was, dat men zich daarover ongerust gevoelde. In de derde en laatste plaats, Mijnheer de Voorzitter, kom ik op het woord en op de gedachte, die hier of aangeduid, of uitgesproken is, dat is op het woord «revolutie" en waar een gedeelte van deze vergadering misschien in eenigszins langzaam tempo en een ander misschien in snel tempo daar heen zou willen, wil ik wel verklaren, dat onzerzijds van een revolutie niet het minste heil verwacht wordt niet alleen, maar dat er door ons zelfs onheil van wordt verwacht. Die revolutie zal niet de weg zijn tot geluk en achter den chaos, waartoe zij leiden zal, zal de heilstaat niet liggen. De weg naar het heil is een andere, flier in ons land is in de vorige eeuw een man geweest, zooals er in een eeuw maar weinigen worden gezien en die als levensdevies heelt opgeheven «Tegen de revolutie, het Evangelie". Die man was Mr. Groen van Prinsterer. In zijn tijd, toen hij met zijn levensdevies kwam, kon hij genoemd worden een veldheer zonder leger. Dat is veranderd. Mijnheer de Voorzitter, het leger is gekomen, zelfs kunnen wij spreken van legers, waar niet alleen de Christelijk-Historischen maar ook de Anti-revolutionnairen zich weten geesteskinderen te zijn van Groen van Prinsterer en tegen die revolutie, die aangekondigd is, hetzij in onbe wimpelde woorden, hetzij eenigszins vaag, heffen ook wij nog steeds het devies van het Evangelie en dat doen wij, Mijn heer de Voorzitter, omdat in het centrum van dat Evangelie staat de figuur van Jezus Christus, die gekomen is om te zoeken het verlorene en de verlorenen, en Die gezegd heeft: «Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven". Mijnheer de Voorzitter. Van deze zijde wordt geconstateerd, dat de weg naar het heil èn voor de individuen, èn voor de gezinnen, èn voor de groepen, èn voor de volken, uitsluitend ligt in de figuur van Jezus Christus en daarom, Mijnheer de Voorzitter, heffen wij welbewust tegenover het woord «revo lutie" het devies van Groen van Prinsterer weer op: «Tegen de revolutie, het Evangelie." Dank u. De heer Heemskerk. M. d. V. De slotbeschouwingen van het sectieverslag, waarin door de rapporteurs wordt medege deeld, dat zij niet hebben kunnen ontdekken, dat door een der leden van den Raad ernstige pogingen zijn aangewend, om te trachten bezuiniging in de begrooüng aan te brengen, is voorzeker een aanleiding, die ons moet stemmen tot tevreden heid over het beleid van Burgemeester en Wethouders, maar die toch zeker ook moet stemmen tot tevredenheid over het beleid van den Raad. Want immers, de voorstellen die door den Raad meermalen zijn aangenomen en die vanzelf haar terugwerking vinden ook in deze begrooting, zijn dus zoo danig geweest, dat al die voorstellen op het oogenblik nog den toets der critiek kunnen doorstaan en daarop geen enkele

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 2