DINSDAG 7 DECEMBER 1920.
647
De heer Dubbeldeman. Een halve cent heb ik er niet bij
gezien, anders had ik die er wel bijgenoemd. In dat bedrag
nu van f 51.000.zijn 209 woningen van Tuinstadwijk en
56 woningen van Eensgezindheid, waarvan de eerste steen
nog moet worden gelegd. Dat zegt toch alles.
Mijnheer de Voorzitter. Voor die 51000 luttele guldens
wordt hier nu door den heer de Lange zoo'n spectakel ge
maakt. Daarvan zegt hij herhaaldelijk: Het moet nu maar
eens uit zijn met het halen uit de gemeentekas, ten voordeele
van die arbeiders en zij moeten het nu in het vervolg maar
trachten te doen met datgene wat zij zelf kunnen betalen.
Er wordt door die heeren geen rekening gehouden met het
feit, dat voor die ƒ51.000.de gemeente eigenares wordt
van 1170 woningen, want het is niet alleen dat de gemeente
die ƒ51000.verstrekt, zij geeft eerste en tweede hypotheek,
maar zij heeft de zekerheid, dat zij ten allen tijde, als er
iets mocht gebeuren, eigenaresse kan worden van die woningen.
Dat is dan ook alles wat door de gemeente Leiden in de
voorziening van den gemeentelijken woningnood wordt gedaan.
Er wordt gezegd, dat er in Leiden voor gemeentelijke woning
bouw geen geld te vinden is, maar dat is een onjuistheid.
Ik zal het woord leugen niet gebruiken, maar ik zal dit al
leen kwalificeeren als een onjuistheid. Om dat te bewijzen
heb ik eens nagegaan wat de gemeente Leiden in het jaar
1919 uit de gemeentekas heeft bijgepast aan de Hooger Bur
gerscholen en aan de Gymnasia.
De heer Sijtsma. Wilt u die afschaffen?
De heer Dubbeldeman. Neen, absoluut niet, maar laat mij
even uitpraten. Er is aan schoolgeld geïnd door de Hoogere
Burgerschool van de jongens en de meisjes een bedrag van
23.733.van de buitengemeenten is bijgedragen ƒ2880.—
en de bijdrage van het Rijk is 12.000.geweest, dat is
tezamen 38.613.en de uitgaven voor die twee scholen
bedroegen 82.865.zoodat er uit de gemeentekas moest
bijgepast worden een som van ƒ44.252.Voor het Gymnasium
was de toestand nog ongunstiger. Daar werd aan schoolgeld
ontvangen een bedrag van 14.075.—, bijdrage van het Rijk
ƒ16.720.en de inkomsten waren dus te zamen ƒ30.795.
De uitgaven daartegenover bedroegen 48.920.en er moest
dus een toelage uit de gemeenteruif bij van 18.125.
Te zamen heeft men dus in het jaar 1919 aan toelage uit de
gemeentekas voor die enkele scholen een bedrag verstrekt van
ruim 62.000.Ik wil hiermee zeggen, dat dit een heel
ander bedrag is, dan in het jaar 1919 uitgegeven werd, om
in den nood aan arbeiderswoningen te voorzien. In het jaar
1920 werd het nog erger. Toen werd in het geheel ontvangen
door de Hoogere Burgerscholen 40.220.en de uitgaven
bedroegen 136.163.— en er moest dus door de gemeente
bijgedragen worden een som van met inbegrip van de
19.000.voor salaris verhoogingen 95.943.en voor
het Gymnasium werd er ontvangen, alles bij elkaar, 38 380.
en de uitgaven bedroegen 99.185.—, zoodat de bijdrage
tezamen was 40.815.In zijn geheel was dat een bedrag
van 136.748.
Mijnheer de Voorzitter. Daarbij doet zich nog een zeer
eigenaardig verschijnsel voor en ik wensch den Wethouder
voor de volkshuisvesting daarop even attent te maken. Wat
hebben wij nu in dezen tijd zoo al beleefd Als alles duurder
wordt? Het gas wordt, duurder doordat de kolen duurder
worden, of doordat de loonen stegen en dan moest dat op
de verbruikers worden verhaald. Als men dit nu van een
zakenstandpunt bekijkt, is daartegen ook niet veel in te
brengen, maar ik wil er dan toch op wijzen, in verband met
deze zaak, dat men niet getracht heelt dat groote tekort bij
het onderwijs te verhalen op hen, die daarvan gebruik maakten
en die het wel betalen kunnen. Het zal toch den Wethouder
voor het Onderwijs wel bekend zijn, dat de kinderen, die op
het Gymnasium gaan, niet de kinderen zijn uit de arbeiders
klasse en de Wethouder voor het Onderwijs zal ook wel weten,
dat van de jongelui die gebruik maken van de Hoogere
Burgerschool, maar een enkele voortkomt uit de arbeiders
klasse.
Een Stem. Het wordt nu anders.
De heer Dubbeldeman. Zeker, maar ik heb er in de be
grooting nog niets van kunnen vinden. U kunt dat nu wel
zeggen, maai' ik geef u de verzekering, dat het gemeente
bestuur in de gegeven omstandigheden wel anders had kunnen
handelen en dat het met de duurte van dat onderwijs wel
een andere tactiek had kunnen volgen.
Van ons zijn er geen voorstellen uitgegaan, om den gas-
prijs te verhoogen, integendeel, maar om den gasprijs te
verlagen, doch dat heelt men niet gewild. Nu herhaal ik dan
ook, dat, als het College van Burgemeester en Wethouders
niet de vertegenwoordigers waren geweest van de bezittende
klasse, zij het tekort zouden hebben gezocht waar het op de
gemakkelijkste wijze was te halen en dus bij voorkeur uit
de zakken van hen, die in deze maatschappij nog in staat
zijn om hunne kinderen te sturen naar het Gymnasium en
naar de Hoogere Burgerschool. Voor het jaar 1921 wordt het
nog veel erger. Dan zal de toestand zóó zijn, dat te zamen
zal moeten worden bijgepast aan de Hoogere Burgerschool en
aan het Gymnasium een bedrag van 151.719.
De heer van der Lip. Dan komen er voorstellen.
De heer Dubbeldeman. Dat kunt u nu wel zeggen, Mijnheer
van der Lip, maar er zijn op het oogenblik nog geen voor
stellen voor het jaar 1921. Voor mij staat echter vast, dat
wij die belangrijke sommen over de jaren 1919 en 1920 kwijt
zijn en dat ik met geen mogelijkheid zou weten, hoe wij die
nog zouden kunnen verhalen. Die zijn wij kwijt en die hebben
wij uit de gemeentekas gegeven ten bate van de kinderen
van de bezittende klasse.
De heer Mulder. M. d. V. Ik wil niets zeggen, maar ik
stel voor, dat wij eindigen. Als het nog 10 minuten duurt,
heb ik er geen bezwaar tegen.
De heer Dubbeldeman. Als de heeren mij verder niet in
de rede vallen, kan ik met een kwartiertje klaar zijn. Mijnheer
de Voorzitter. Ik begrijp, dat de heeren het saai vinden, maar
dat zal mij toch niet weerhouden, om te zeggen wat ik hier
meen te moeten zeggen. Ik heb den heeren al eens meer
gezegd, dat ik mij geen enkele illusie maak en als mijn partij
genoot, de heer van Eek, hier wat langer zal zitten, zal hij
ook wel geen illusie meer hebben, dat het mogelijk is hen
te bekeerenals ik hier spreek, waarover ook, dan doe ik dat
om propaganda te voeren, het spijt mij, dat ik dat zeggen
moet, om het groote publiek in Leiden te trachten te over
tuigen van de noodzakelijkheid, dat het aantal sociaal-demo
craten hier grooter wordt, opdat wij daardoor ook met de
rechtsche partijen zullen kunnen doen, wat wij alreeds met
de liberalen hebben gedaan. Ik wil niet zeggen, dat dit in
twee jaren gebeuren zal, maar....
De Voorzitter. Mijnheer Dubbeldeman, geeft u nu zelf
ook" geen aanleiding.
De heer Dubbeldeman. Ik ga verder, Mijnheer de Voorzitter.
Ik heb voorts nagegaan wat voor de politie in het jaar 1919
in Leiden is uitgegeven, n.l. een bedrag van 146.171.
De heer Heemskerk. Dank zij de verhoogingen.
De heer Dubbeldeman. Neen, dat was in 1919 zonder ver
hoogingen. In 1920 bedroegen daarvoor de uitgaven ƒ214.950.
en in 1921 zal dat zijn 360.904.— Nu weet ik wel, dat
daarin de verhoogde salarissen zitten van de politieagenten,
maar ik wil er toch even op wijzen, dat aan die ruim 3,5
ton gouds ook de Leidsche arbeiders mede moeten betalen.
Als wij dat moeten geven, dan vragen wij ook onmiddellijk,
wat wij daarvoor terugkrijgen.
Stemmen. Slagen.
De heer Dubbeldeman. Daar kom ik juist op. Wat die
arbeiders voor dat geld krijgen
De heer Heemskerk. Recht.
De heer Dubbeldeman. Recht, wordt er hier gezegd. Dat
hebben wij tijdens den oorlog gezien. Ik ben er toen meer
dan eens getuige van geweest, dat, als de arbeidersvrouwen
zich in de Breestraat vertoonden, om te trachten voor hun
geld wat meer halfrotte aardappelen te krijgen, kregen zij op
gezag van het hoofd der politie met den gummistok en ik
heb het meermalen medegemaakt, dat een wat heetgebakerde
inspecteur zich niet ontzag, om vrouwen te slaan.
Een stem. Hè?
De heer Dubbeldeman. Men kan zeggen »Hè" en »Gggh"
zooveel men wil, ik heb het gezien, vlak voor mijn winkel,
dat een vrouw mishandeld werd en dat er zelfs niet naar
gekeken werd, of die vrouwen soms in positie waren
De heer Huurman. Je overdrijft altijd.
De heer Dubbeldeman. Er zit nog iemand aan de tafel in
ons midden, die er mede getuige van is geweest. Ik wil wel
zeggen, dat er natuurlijk geen gegoede vrouwen waren onder
de vrouwen, die op de Breestraat moesten demonstreeren,
want voor die vrouwen bestond er natuurlijk alle gelegenheid
om te krijgen wat er te kort gekomen werd op de distributie-