646
DINSDAG 7 DECEMBER 1920.
Van de 1826 bovenwoningen uit de le groep zijn er niet
minder dan 81 tweehoog en 1 driehoog.
Als we nu aannemen, dat een eensgezinswoning de woning
der toekomst is, en we mogen gelukkig constateeren, dat de
woningbouwvereenigingen zoo veel mogelijk weerstand bieden
aan den drang naar verdiepingwoningen, dan zien we ook
weer uit deze cijfers, dat de laagste huurklassen er het beroerdst
aan toe zijn.
Mijnheer de Voorzitter. Het Gemeentebestuur is ook hier
weer een werktuig van de Regeering; men zou haast kunnen
zeggen, dat het Gemeenbestuur hand- en spandiensten verleent
aan den tegenwoordigen Minister voor de Volkshuisvesting.
De heer Sijtsma. Een knap man.
De heer Dubbf.ldeman. Ik spreek dat niet tegen. Ook onze
Voorzitter, onze Burgemeester is een knap man, maar dat wil
nog niet zeggen, dat hij in mijn oogen, als sociaal-democraat,
doet datgene wat in het belang van de groote meerderheid
van de bevolking noodig is. Ik zal dus op de knapheid van
Minister Aalberse niets afdingen, maar ik wil wel dit zeggen,
dat, als in de maatregelen van den vorigen Minister nog iets
goeds heeft gezeten, op dit oogenblik dat goede dan weer
door Minister Aalberse wordt vernietigd.
Een Stem. Dat behoeft u toch hier niet te zeggen. U moet
zorgen, dat u in de Tweede Kamer komt.
De heer Dubbeldeman. Ik zal u niet vragen, wat ik hier
zeggen moet. Ik heb hier een berichtje van een zeer recenten
datum. Het staat niet in de Volkshuisvesting, maar het heeft
gestaan in het blad van de Unie-Liberalen, Het Vaderland.
Daar staat in te lezen: »De heer S. C. Tinbergen schrijft, naar
hem van betrouwbare zijde is verzekerd, trots Minister Aalberse's
vijfmaal herhaalde verzekering, dat hij geen alkoven wil en
geen alkoofwoningen met rijkssteun zal laten bouwen in
Rotterdam plannen voor zulke woningen worden voorbereid,
en dat de Rotterdamsche Woningdienst in elk geval niet
afwijzend er tegenover zou staan."
•De «Nieuwe Rotterdamsche Courant" schijnt ook iets van
deze plannen te weten, tenminste zij heft een juichtoon aan."
de heeren vinden elkaar, dat spreekt van zelf «Wij
hebben reden, schrijft «Het Volk", om de juistheid van dit bericht
aan te nemen, ter wijl ons bekend is, dat ook van andere,
gezaghebbende zijde een bespreking wordt voorbereid om de
regeering van de wenschelijkheid van het toelaten van den
bouw ook van alkoofwoningen te overtuigen."
Mocht de heer Aalberse dus misschien hier of daar in zijn
hart toch nog een sprankje hebben, dat hem zou doen
verzetten tegen het bouwen van alkoofwoningen, dan schijnt
de reactie op het oogenblik bezig te zijn, om hem daarvan
te genezen.
De heer Knuttel. Dat moet U eens tegen Heijkoop zeggen.
De heer Dubbeldeman. Heijkoop zal zich daartegen wel
verzetten. Ik wil zeggen, dat hij er in Rotterdam een eigen
tactiek op nahoudt. Als hij in het College van Burgemeester
en Wethouders een voorstel doet en hij kan het er in het
College niet door krijgen, dan komt hij als raadslid in den
Raad en verdedigt hij dat als gewoon sociaal-democraat. Hebt
u daar wat van terug, dan zegt u het maar, maar ik wil
wel zeggen, dat, als wij in de noodzakelijkheid mochten komen
te verkeeren, om daar aan de groene tafel te gaan zitten,
wij eenzelfde tactiek als de heer Heijkoop daar gebruikt, ook
hier zouden toepassen. Dat weten de heeren dus reeds bij
voorbaat. Als hier nu in den Raad aangedrongen wordt op
het bouwen van woningen, dan zeggen Burgemeester en
Wethouders: De Minister en de Provinciale Staten moeten
daar voor zorgen. In de Provinciale Staten wordt die zaak
weer van de hand gewezen en wordt er gezegd: Het Rijk
en de gemeentebesturen hebben op dat gebied een taak te
vervullen en het Rijk verwijst opnieuw naar de Staten en
naar de gemeentebesturen. Als de arbeiders daarop moeten
wachten, dan kan het nog lang duren, want men zit daar
mede alweer in een vicieuzen cirkel. Wij schieten niet op.
Wat wij van de gemeentebesturen mogen verwachten, is, dat
zij in verzet zullen komen, wat zij nog niet. hebben gedaan,
bij den aanslag, dien zij op de redelijke arbeiderswoningen
willen doen. Dat nu verlang ik en eisch ik van Burgemeester
en Wethouders, en dat hebben zij nagelaten.
De heer van der Pot. Hoe weet u dat?
De heer Dubbeldeman. Daar hebben wij de feiten voor
gehad. «Eensgezindheid" is hier voor de tweede maal moeten
komen met een gewijzigd plan, omdat men de eerste plannen
in den Haag niet slikte en de heer van der Pot heeft geen
enkel afkeurend woord aan het adres van de menschen, die
dat op hun geweten hebben, laten hooren.
De heer van der Pot. Dat heb ik hier niet te doen.
De heer Dubbeldeman. Dat was juist noodzakelijk geweest
en dat hebt u nagalateri.
De heer Sijtsma. Wanneer hij alleen voor de tribune sprak,
dan moest hij dat.
De heer Dubbeldeman. Maar, Mijnheer de Voorzitter, het
is niet alleen het College van Burgemeester en Wethouders,
dat handlangerspractijken verrichtte voor de Regeering van
Nederland, het is ook de Raad, want elk voorstel wat hier
komt, ik denk aan het voorstel van den heer Knuttel en van
mijn partijgenoot Oostveen, draait men den hals om.
De heer Heemskerk. Omdat ze niet deugen.
De heer Dubbeldeman. Als de heer Knuttel zegt, dat er
1000 woningen moeten zijn
De heer Heemskerk. Dan zijn wij dat met hem eens, het
is alleen de vraag maar hoe?
De heer Dubbeldemandan deugt dat niet. Mijnheer Heems
kerk, ik wil wel even zeggen, dat het niet aan zal gaan, dat
door uw volgelingen steeds zal worden gezegd
De heer Sijtsma. Heeft hij gezegd, «volgelingen"?
De heer Dubbeldeman. Ja zeker, b.v. de heer Sijtsma. U
zoudt het misschien wel willen, maar ze willen het in den Haag
niet en uw volgelingen hebben in Nederland de macht.
De heer Sijtsma. Ik ook?
De heer Dubbeldeman. Ja zeker. Als het er op aankomt,
gaan de temperaars van den klassestrijd in de Kamer steeds
mede met de reactie.
De heer Sijtsma. Maar de heer Marchant nooit.
De heer Dubbeldeman. Wat, Marchant? De grootste draaier,
dien men denken kan. Het zal niet gaan, dat de heeren van de
overzijde zich losmaken van hunne vrienden in den Haag.
Wat wij aan hen ten laste leggen, leggen wij ook aan u ten
laste, want als uwe partij het niet duldde, zouden de heeren
in den Haag het wel nalaten, om op dergelijke wijze op te
treden zooals zij op liet oogenblik doen.
Er zijn hier sympathieke voorstellen geweest, om althans te
trachten in het jaarlijksch tekort te voorzien. Het is van alge-
tneene bekendheid, dat de huwelijken toenemen en willen die
kunnen toefiemen, dan zullen wij er voor hebben te zorgen, op
welke wijze dan ook, dat er voor de menschen, die in het huwe
lijksbootje willen stappen, een woning is. Wij kunnen alleen
zeggen, dat datgene wat wordt gedaan slechts amper toereikend
is, om te voorzien in de jaarlijksche behoefte, maar als wij
hier nu enkele voorstellen krijgen, hebben wij van de heeren-
van Hamel en Huurman reeds gehoord, dat het veel te snel
gaat, want zij noemen dat een sneltreinvaart. Ik zal straks eens
mededeelen hoe weinig woningen er maar gebouwd zfjn en
toch noemen de heeren dat doodkalm een sneltreinvaart.
De heer Huurman. Dat wordt nu geheel uit zijn verband
gerukt, want zooals u het zegt. is het onzin.
De heer Dubbeldeman. Gij hebt gezegd, dat gij er niets
van wilt weten, om huizen te bouwen met steun van de ge
meente en als ik daar den vinger op leg, dan moeten de
heeren dat niet kwalijk nemen.
De heer de Lange. Ik neem u niets kwalijk, want ik
luister met het grootste geduld.
De heer Dubbeldeman. Het is hier herhaaldelijk gezegd,
dat de financiën van de gemeente Leiden niet schitterend
zijn, maar dat wil daarom nog niet zeggen, dat voor de
volkshuisvesting niet een en ander zou te vinden zijn. Mijn
heer de Voorzitter. Voor de volkshuisvesting zal worden uit
gegeven in Leiden in het jaar 1921 een bedrag van f 193542.
en wel geteld nog 40 centen, waarvan voor rekening van de
gemeente komt ƒ51242,94.
De heer Sijtsma. En de halve cent?
Groep
Enkele
Bened.
Boven-
Sous-
won.
won.
won.
terrein
Arbeidersw. tot f 3.— per week
4332
1445
1826
1
KI. Middenst. - 6.v
1346
687
935
1
Overige woningen, hooger als f 6.
2262
344
395