(544 DINSDAG 7 DECEMBER 1920. opgeborgen, maar vaak twee of drie gezinnen en den heer de Lange, die hier nogal eens spreekt over deugdzaamheid en onzedelijkheid, mag ik wel eens herinneren aan die groote factoren, die die ondeugdèn in de hand werken. Mijnheer de Voorzitter. Een van mijn jeugdige partijgenooten heeft een goed werk gedaan, met in het Orgaan van de Federatie van de Woningbouwvereenigingen. donker Leiden voor ons te schetsen. Ik weet niet of de heeren dat blad lezen. Het bestaat nog niet zoo lang. Er zijn in het geheel nog maar 7 nummers van verschenen en de heeren kunnen dus nog wel eenige moeite nemen, zoo zij het nog niet gedaan hebben, om kennis te nemen van hetgeen daarin wordt gezegd. Als de heeren den moed er toe hadden, zou ik hun willen aanraden, om het materiaal, dat de schrijver ons daarin heeft verstrekt, eens te contróleeren. Ik heb enkele gevallen nagegaan en ik kan wel zeggen, dat, zooals het daarin is weergegeven, er volstrekt niets in overdreven is. Wat ik trouwens zelf ondervonden heb, toen ik op huisbezoek was voor onze laatste verkiezing, die heeft plaats gehad, stond daarmede, al heb ik het dan slechts oppervlakkig moeten con- stateeren, ongeveer gelijk. De nood in Leiden is werkelijk hoog. De heer Sijtsma. Dat heb ik voor 20 jaren al gezegd. De heer Dubbeldeman. Dat kunt u voor 20 jaren al gezegd hebben, maar het heeft dan helaas niets gegeven. Maar als ik op elke interruptie in moet gaan, als het moet zal ik het doen, wil ik in herinnering brengen, dat uwe partij hier steeds een sterke fractie had en dat gij destijds wel wat in de melk te brokken had. De heer Sijtsma. Wij hebben nooit 7 leden gehad. De heer Dubbeldeman. Ik behoef maar te denken aan uwen grooten voorvechter, Mr. Fokker, maar tot mijn groot leedwezen heb ik nooit voorstellen of warme pleidooien gehoord, om een opruiming te houden onder de wantoestanden, die hier bestonden. Gij hebt wel eens een enkele keer die kwestie heel zachtjes aangeroerd, angstig kijkend of gij hier of daar geen afkeuring bespeuren kon, en als dat gebeurde, trok de heer Sijtsma in zijn schulp en wat wij nu in den laatsten tijd zien, is dit, dat, als door ons een voorstel wordt gedaan, in den geest als vroeger door hem wel eens werd voorgestaan, hij als de bliksem terugkrabbelt, want er mocht toch eens een kans zijn, dat nu de door hem vroeger niet alleen ge steunde maar ook verdedigde voorstellen, zouden kunnen worden aangenomen en zijn kapitalistisch standpunt, waarop hij als temperaar van den klassenstrijd staat, belet hem natuurlijk in de practijk te brengen, wat hij met den mond bepleit. Dat er trouwens zooveel kleine en slechte woningen zijn, is ook een nadeel voor onze industrie. De heer Sijtsma. Thans komt hij voor het groot-kapitaal op. De heer Dubbeldeman. Het is zoo juist door mijn partij genoot van Stralen nog in herinnering gebracht, dat de Voor zitter nog den moed heeft kunnen vinden, om, toen hier gesproken werd over de hongerloonen, die betaald worden aan onze gemeentewerklieden, te durven wijzen op de textiel arbeiders, die nog zooveel minder verdienen. Dat dat mogelijk is, dat onze industrie in Leiden nog zoo achterlijk is, vindt voor het grootste gedeelte zijn oorzaak in het feit, dat de woningen hier altijd goedkoop en slecht zijn geweest. Het spreekt toch vanzelf, dat, als de woningen klein of slecht zijn, de huurprijs uit den aard van de zaak niet zoo hoog is, dan wanneer die woningen behoorlijk en geschikt zijn. Daarop hebben onze industrieelen steeds geparasiteerd; zij waren daardoor in de gelegenheid om aan de textielarbeiders lagere loonen te betalen dan buiten Leiden en het verschrikkelijkste daarvan is, dat men het hier in Leiden steeds gedaan heeft met machinerieën, die men buiten Leiden, in andere plaatsen, reeds lang heeft afgeschaft. De toestand is in Leiden, b.v. in de fabriek van den heer Driessen, als ik goed ben ingelicht, zoodanig, dat voor denzelfden arbeid, die in Rotterdam betaald wordt met 37.hier slechts 27.wordt betaald. Hoeveel percenten verschil dit is, kan ik op het oogenblik zoo gauw niet zeggen, maar ik weet wel, dat het een aanmerkelijk ver schil is. Dat moet natuurlijk ergens in gevonden worden. Ik zal geen verdere opsomming geven van alle krotten en sloppen, die mijn partijgenoot heeft bezocht en die ik tijdens de ver kiezingsdagen ben tegengekomen. Indien de heeren den moed er toe hebben, moeten zij dat zelf maar eens gaan zien; ik herhaal dit nog eens. Mijnheer de Voorzitter. En niet alleen dat de bevolking voor een deel slecht gehuisvest is, ook het gebrek aan woningen is zeer groot en bet is ook al weer het orgaan van de Fede ratie van Woningbouwvereenigingen dat ons aan de hand van de uitkomst van de woningtelling heeft doen zien hoe groot dat tekort is. Ik wil hierbij van de gelegenheid even gebruik maken, om er mijn verontwaardiging over uit te spreken, dat wij die uitkomst van de woningtelling van Leiden hebben moeten vinden in een blad van een organisatie, die in geen enkel verband staat met ons gemeentebestuur. De heer Sijtsma. Dat is mij ook opgevallen. De heer Dubbeldeman. Dan hebt u het niet gezegd, mijnheer Sijtsma. Mijnheer de Voorzitter. Op een totaal van 13628 woningen kwamen wij er niet minder tekort dan 1250, d. w. z. dat 1250 gezinnen, hetzij groot of klein, moeten inwonen bij anderen. Dat werkt natuurlijk in de hand de toestanden als waarvan ik zoo straks gesproken heb en waarop ik speciaal den heer de Lange attent heb willen maken. Mijnheer de Voorzitter. In de «Volkshuisvesting" van 15 Juni 1920, tref ik dan den uitslag aan van de hier gehouden woningtelling. Het betreft hier het gebied van de gemeente Leiden, vóór de annexatie. In totaal zijn geteld 13628 woningen, benevens 1428 perceelen, waarin geen woning was. Dat waren dan verschillende fabrieken, magazijnen, pakhuizen, enz. enz. »Wij mogen dus aannemen", ik citeer hier op het oogenblik »de Volkshuisvesting" »dat voor de Leidsche bevolking, welke op dat oogenblik bedroeg 61408 zielen, 13628 woningen beschikbaar waren". »Het aantal woningen is als volgt verdeeld," zegt de redacteur, wij moeten ze dus rangschikken in woningen zonder bedrijf en in woningen met een bedrijf, of een nering. Bewoond door den eigenaar 1204 931 Verhuurd per week of 14 dagen7649 1026 maand of langer1544 409 Onbewoonde woningen81 15 Woningen van werkgevers192 125 liefdadige instellingen 386 12 Noodwoningen 16 Onbewoonbaar verklaarde doch bewoonde woningen37 1 Totaal 11109 2519 Er is dus zelfs nog een onbewoonbaar verklaard huis, waarin niet alleen wordt gewoond, maar waarin ook nog een nering wordt uitgeoefend. Mijnheer de Voorzitter. Wij kunnen uit deze cijfers niet zien onder welke rubriek het menschenpakhuis in de Caecilia- straat dat is dat pakhuis waa.rover mijn partijgenoot üostveen al eens gesproken heeft en waarover mijn partij genoot Mr. D. A. Eek geschreven heeft in «het Leidsche Arbeidersblad" is gerangschikt, een zolder, door houten schuttingen in hokjes verdeeld van een paar meter opper vlakte, waarin een aantal gezinnen zijn ondergebracht. Mis schien krijgen wij dat wel eens van den Wethouder voor de Volkshuisvesting te hooren, dan weten wij dat tenminste. Bij het vaststellen van wat als woning moet worden aan gemerkt, is de volgende maatstaf aangelegd «Perceelen onder een dak, doch met een aparte buitendeur is een apart perceel. Elk perceelgedeelte, hetwelk door het hebben van bijvoor beeld een keukentje, kookhok of iets van dien aard, de be stemming van een woning bleek te hebben, is als afzonderlijke woning gerekend. Er werden dan geteld, 11102 woningen, welke een afzon derlijk perceel vormden, en wel: Geheele huizen7940 Benedenwoningen1269 Bovenwoningen1839 De Noodwoningen16 De onbewoonbaar verklaarde doch bewoonde woningen 38 Totaal 11102 Als woningen, welke een gedeelte van een perceel uitmaakten, zijn geteld 2526 woningen en wel: Benedenwoningen 1207 Bovenwoningen1317 Sousterreinwoningen2 Totaal 2526 Wat betreft het overbewonen der woningen, is geconsta teerd, dat in 784 woningen huisden 2 gezinnen, 28 3 4 4 Een eigenaardig beeld geeft reeds de mededeeling, dat van de 38 onbewoonbaar verklaarde woningen, uit woninggebrek Woningen Woningen zonder met bedrü! bedrijf. of nering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 12