042
DINSDAG 7 DECEMBER 1920.
werklieden heeft zich daartegen verzet. Wanneer dit nu zoo
is, zou ik willen zeggen: wees democratisch en leg u neer
bij den uitgesproken wensch van die menschen.
De heer Wilmer. U hebt zoo straks gezegd, dat gij u niet
wenscht neer te leggen bij looneischen, die niet naar uw zin
zijn en zoo leggen wij ons niet neer bij dezen eisch.
De heer van Stralen. De heer Wittert van Hoogland in
den Haag heeft een motie ingediend en er bij uitgesproken,
dat het wenschelijk is om van Staatswege een kinderfonds
in te stellen en als ik mij niet vergis, is reeds een stuk van
die motie dat het principe inhield, in de Kamer aangenomen.
Kunnen wij het dan ook niet beter daarheen sturen? En kan de
Roomsch Katholieke Bond van groote gezinnen zijn actie daarop
niet beter richten, zoodat we een Staatskinderfonds krijgen,
zoodat wij niet voor niets werken? Waarom zou de gemeente
moeten betalen voor kinderen, waarvan zij later geen arbeid
zou verkrijgen en waarom zouden in het particuliere bedrijf
de werkgevers hetzelfde doen Men zou voor kinderen moeten
betalen, waarmede men als werkgever niets te maken heeft.
De heer Heemskerk. Je bent oud-liberaal.
De heer van Stralen. Dat is een kwestie voor de gemeen
schap. De gemeenschap zal later den arbeid dier kinderen
noodig hebben en daarom vind ik, dat op de gemeenschap
de plicht rust, om voor die kinderen zorg te dragen. Dat
is een beter systeem, dan wat deze heeren, gebruik makende
van hun overmacht, zouden willen doorvoeren. Ik maak mij
trouwens niet ongerust, dat het voorstel van den heer Wilmer
en anderen daaromtrent zal worden aangenomen.
De heer Heemskerk. Het zal toch wel eens komen.
De heer van Stralen. Bovendien wil ik er nog eens op
wijzen, dat het zoo eigenaardig is, dat dat voorstel altijd en
altijd uit den Katholieken hoek komt opzetten; dus van de
menschen die steeds zeggen, dat zij niet handelen uit eigen
belang, maar die er niettemin zelf juist de grootste gezinnen
op nahouden. Waarom zien wij nooit eens uit anderen christe-
lijken hoek die voorstellen naar voren komen? Mijns inziens
gaat het hier heelemaal niet om het behartigen van het
algemeen belang, het is slechts het behartigen van het eigen
belang, omdat de Katholieken specifiek de groote gezinnen
hebben. Ik geloof dat ik het hierbij voorloopig wel kan laten.
Ik wil alleen nogmaals met kracht te kennen geven, dat het
systeem van de heeren Katholieken, de invoering van een
kinderbijslag in Leiden, zeer zeker met onzen steun niet zal
plaatsgrijpen.
De heer Heemskerk. Dat behoeft u niet te zeggen, dat
wisten wij vooruit.
De Voorzitter. Thans zou aan de beurt van spreken zijn
de heer Dubbeldeman, maar op het oogenblik zal met goed
vinden van den heer Dubbeldeman, de heer Groeneveld nog
even voorgaan.
De heer Groeneveld. M. d. V. Gisteren, bij de opening van
deze algemeene beschouwingen, hebt u gezegd dat er in dézen
Raad twee stroomingen bestaan en dat het eigenlijk overbodig
was, om lange debatten te voeren, aangezien het toch niet
mogelijk zou zijn, om elkaar te overtuigen. Die meening van
den Voorzitter is volkomen juist, maar het verwondert mij
toch, dat deze meening is geuit door een volgeling van
Dr. Kuyper en dat hij in den Leidschen Raad geen andere
strooming heeft ontdekt dan die twee.
De heer Heemskerk. Links en rechts!
De heer Groeneveld. Uit die uiting van den Voorzitter
blijkt, dat hij de vrijzinnige raadsleden eenvoudig indeelt bij
de rechtsche partijen
De heer Heemskerk. Neen, bij de linksche.
De heer Groenevelden daarin heeft hij volkomen gelijk.
Ondanks alle nuances is er geen werkelijk verschil tusschen
de rechtsche Raadsleden en de liberalen. De Voorzitter heeft
daarmede verloochend de oude antithese, die zou bestaan
tusschen geloof en ongeloof, en hij heeft erkend, wat wij altijd
hebben beweerd, dat er geen andere antithese bestaat, dan
die tusschen kapitaal en arbeid.
De heer Sijtsma. Maar wat de Voorzitter zegt is geen
evangelie.
De heer Groeneveld. Ik zou een paar woorden willen
zeggen over het recht van betoogen en vergaderen. Ik zal de
handelingen niet onnoodig kostbaar maken. Zooals ik heb
doen uitkomen, weet ik, dat het Gemeentebestuur kan be
schikken over een raadsmeerderheid van 23 stemmen en het
geeft dus niet veel, om te trachten hier verbetering tot stand
te brengen. Wij weten, dat voorstellen onzerzijds altijd met
die 23 stemmen worden verworpen. Nog steeds hebben wij
bezwaar, dat hier in Leiden de Zondagswet wordt toegepast,
zooals dat geschiedt, omdat ons daardoor belet wordt op
Zondag de betoogingen te houden die wij noodig achten.
Verleden jaar heb ik daarover een motie ingediend. Ik zal
dat dit jaar niet doen, omdat ik het hopelooze er van inzie.
Ik zou dat wel doen, wanneer ik hij voorbeeld onze Katholieke
Raadsleden kon vervangen door Limburgsche dito's, maar dat
kan nu eenmaal niet, want in Limburg passen de Katholieken
de Zondagswet heel anders toe. Wij hebben toch in de bladen
kunnen lezen, onder anderen, dat in Maastricht dit jaar een
groote Katholieke optocht is gehouden, met ik weet niet
hoeveel muziekcorpsen en daarin liepen mede het Gemeente
bestuur van Maastricht en de Commissaris der Koningin
in Limburg. Dat gebeurde op Zondag en om het niet al te
saai te maken, stonden er verder in de stad stoomdraaimolens,
poffertjeskramen, een kop van Jut, die men in Limburg den
kop van Pieter Jelles noemt, enz. Al die dingen ge
beuren daar op Zondag, ondanks de Zondagswet van 1 Maart
4815 en met toestemming van de Katholieke overheid aldaar.
De Leidsche Katholieken zijn echter anders dan andere
Katholieken. De Katholieken hebben ons verweten, dat de
Leidsche sociaal-democraten andere sociaal-democraten zijn
dan elders, maar dat is dan zeker een speciaal Leidsche
kwaal, want het is met de Katholieken precies zoo gesteld.
Die zijn hier ook éteel anders dan de Katholieken ergens anders.
Voorts hebben wij ook nog het bezwaar, dat wij belem
merd worden in het houden van optochten op gewone dagen.
Wanneer wij zoo iets spontaan willen doen, mag dat niet van
de politie, wij moeten dat eerst eenigen tijd te voren aan
vragen en dat gaat natuurlijk altijd niet. Het mag echter
wel, wanneer de Koningin jarig is. Wanneer men dan een
optocht wil houden, huurt men maar iemand met een har
monica, neemt men een oranjevlaggetje en houdt men een
optocht. Dan is er niemand die er bezwaar tegen heeft en
voor dergelijke optochten behoeft men geen vergunning te
vragen, maar wanneer wij, sociaal-democraten, iets dergelijks
in ons hoofd halen, staat de politie dadelijk klaar om er op
in to hakken. Dat zijn de bezwaren, die wij hebben tegen de
toepassing van verordeningen hier, die ons belet behoorlijk
betoogingen te houden. Ik zou wenschen, dat het hier in
Leiden werd ingericht als in Amsterdam. In Amsterdam is
het zoo toch, dat wanneer men een optocht wil houden, dan
doet men dat. Niemand vraagt daarvoor vergunning en dat
gaat altijd best. Wanneer dit nu in Amsterdam kan, waar de
bevolking veel ontvlambaarder is dan in Leiden, dan is er
toch zeker geen reden om dat in Leiden niet toe te staan.
Ik weet nog niet, dat zal afhangen van het antwoord dat ik
hierop zal krijgen, of ik, wat betreft deze zaak, nog een motie
zal indienen. Ik verwacht daar natuurlijk niet veel van, ik
ken de 23 burgerlijke stemmen, maar misschien kan ik nog
iemand uit den een of anderen hoek er toe verleiden om mij
in deze zaak te steunen. Dank u wel, mijnheer de Voorzitter.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik weet niet of ik zoo
kort zal zijn als mijn partijgenoot Groeneveld. Dat hangt er
van af, of ik in stemming kan komen. Ik wil beginnen met
mij aan te sluiten aan de hulde, die door mijn partijgenooten
gebracht is aan het college van Burgemeester en Wethouders.
Ik zal niet in herhaling treden van wat door mijn partij-
genooten gezegd is, maar ik wil er toch nog met een enkel
woord op wijzen en de verklaring afleggen, dat ik gedurende
het jaar practische gemeentepolitiek, dat ik heb mogen mede
maken, in het College van Burgemeester en Wethouders
niets anders heb gezien, dan de zaakwaarnemers van het
kapitalisme. Als de heeren daarvoor het bewijs willen hebben,
hebben zij niets anders te doen, dan de redevoering van den
heer de Lange, gisteren nadrukkelijk aan ons voorgelezen,
nog eens na te lezen. Daarin doet hij niets anders, dan prijzen
de reactionnaire richting, die het College van Burgemeester
en Wethouders, in navolging van de groote kapitalisten in
Nederland, heeft ingeslagen. Als ik dus dat complimentje doe
ik was niet van plan het te doen heeft men het te danken
aan den heer de Lange. Met de raadsmeerderheid, Mijnheer
de Voorzitter, is het niet veel beter gesteld, want er is hier
maar één scheidingslijn tusschen rechts en links te trekken,
en dan moet men datgene, wat overgebleven is van het libe
ralisme, rekenen bij rechts. De eenigen, die zijn opgekomen
voor de werkelijke belangen van de arbeidersklasse, zijn ge
weest de sociaal-democraten en, ik moet het zeggen, ook de
communist. Speciaal op het gebied van de volksgezondheid
en van de volkshuisvesting is vreeselijk gezondigd en men
heeft niets gedaan om maar eenigszins te voorkomen, dat wij