MAANDAG 6 DECEMBER 1920. 619 van het aantal ambtenaren tot dat van de werklieden oneven redig groot is. Dat is ook moeilijk te bewijzen, voordat een onderzoek is ingesteld. In die richting moeten wij echter trachten te bezuinigen. Wij moeten onzen ambtenaren en werklieden een behoorlijk loon geven, maar daartegenover moeten wij van hen ook eischen, dat zij hunne krachten volledig aan de gemeente geven, dat zij praesteeren wat zij praesteeren kunnen, en dat geschiedt alleen, wanneer er niet meer ambtenaren en werk lieden zijn dan volstrekt noodig zijn. Wij hebben dezer dagen in de bladen kunnen lezen van een eigenaardig geval, dat zich inden Haag voorgedaan heeft: hoe door een staking van een vijftigtal werklieden aan de gasfabriek aldaar gebleken is dat al die menschen niet noodig waren en geruist konden worden. Zoo iets wijst op een teveel aan personeel. Hoe zal men zoo iets nu te weten komen? Dat is zeer moeilijk. Maar het moet onderzocht worden, opdat het publiek op dit punt gerust gesteld worde. Te Amsterdam is men overgegaan tot aanstelling van een bezuinigingsinspectie. Ons vroeger medelid Huges heeft indertijd getracht een commissie van bezuiniging in het leven te roepen en het dunkt mij ook, dat de tijd aangebroken is om dergelijke commissie te benoemen. Ik wensch af te wachten, hoe de stemming hier ten aanzien van deze zaak is: wanneer ik niet al te veel bezwaren er tegen verneem, dan wensch ik het voorstel te doen om over te gaan tot het in het leven roepen van een bezuinigingscommissie, zoo mogelijk uit den Raad. Hiermede wensch ik voor het oogenbhk te eindigen. Bij de behandeling van de artikelen der begrooting zal ik nog wel gelegenheid hebben om hier en daar op bezuiniging aan te dringen. De heer van Eck. M. d. V. Ik moet beginnen met mijn oprecht leedwezen er over uit te spreken, dat in deze belang rijke Raadsvergadering de Burgemeester niet tegenwoordig kan zijn, eenerzijds om de droeve reden, welke hem verhin- deit aanwezig te zijn, anderzijds om het feit dat het ontbreken hier van den man, die door zijn ijver en bekwaamheid de ziel van het gemeentebestuur is, vanzelf de uitwerking moet hebben, dat het debat over het algemeen beleid van het gemeentebestuur niet ten volle tot zijn recht kan komen. Ik kan mij echter door de afwezigheid van den Burgemeester natuurlijk niet laten weerhouden om hier en daar, waar het onvermijdelijk is, ook critiek uit te oefenen op het burge meesterlijk beleid. Ik kan dat daarom niet, omdat dan natuurlijk mijn betoog een belangrijk deel van zijn kracht zou verliezen. Ik behoef het echter ook niet na te laten, omdat ik het absoluut niet heb persoonlijk tegen den Burgemeester maar tegen zijne inzichten, en ik veronderstel, dat die inzichten het is trouwens meermalen gebleken in het algemeen gedeeld worden door het College van Burgemeester en Wet houders, zoodat in dit opzicht de handelingen van den burge meester voor rekening van de Wethouders genomen kunnen worden en door hen ook genoegzaam verdedigd kunnen worden. Het heeft lang geduurd eer hier te Leiden de sociaal democraten belangrijken invloed hebben gekregen op de inge zetenen en het heeft nog langer geduurd eer zulks ook uiterlijk waarneembaar was. Ik herinner mij dat, toen in 1902 de sociaal-democraten voor het eerst aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer deelnamen, een Leidsche hoogleeraar zeide: de 40 menschen, die medegewerkt hebben aan de candidaatstelling zullen ver moedelijk wel de eenige sociaal-democraten zijn, die te Leiden zijn. Het was een klein beetje overdreven, want mijn partij genoot Mendels behaalde 150 stemmen. Dat getal steeg bij een volgende verkiezing tot 388 en in het belangrijke jaar 1913 behaalde mijn partijgenoot van der Waerden voor de Tweede Kamer 557 stemmen. Dat was onder het beperkte kiesrecht, maar het was in een tijd, toen wij al een grooten invloed op de bevolking in Leiden uitoefenden. Bij demon straties, in openbare vergaderingen en door het groote aantal leden, dat de moderne vakbeweging telde, was dat gebleken. De heer Heemskerk. Zijn die ook sociaal-democratisch? De heer van Eck. Van de moderne vakbeweging zijn wij op politiek gebied de vertegenwoordigers. De heer Heemskerk. Dat wist ik niet. De heer van Eck. Als gij dat niet wist, kunt gij het nu opteekenen. Toen eenigen tijd geleden moest worden samengesteld de commissie voor de grenswijziging en toen dus de verschillende politieke partijen bijeenkwamen om te overwegen of het mogelijk zou zijn die samenstelling zoo te doen plaats hebben, dat ongeveer alle ingezetenen daarmede tevreden konden zijn, omdat die samenstelling rekening hield met de kracht van de politieke richtingen onder de ingezetenen, hebben wij, sociaal democratische leden der S. D. A. P., aanspraak gemaakt op 5 zetels. Wij meenden, dat onze invloed zich uitstrekte tot een vijfde gedeelte van de bevolking. Door de rechterzijde werd dat bestreden. Men achtte dat de heer Uostdam, die er bij is geweest, kan het getuigen overdreven, want door de invoering van het algemeen kiesrecht kregen alle arbeiders het kiesrecht en de arbeiders waren iri het algemeen Christelijk en Katholiekwij zouden ons in dit opzicht zeer zeker vergissen, als wij meenden een dergelijken grooten sprong te zullen maken als gevolg van het algemeen kiesrecht. Ik heb toen persoonlijk gezegd: ik beweer, dat wij een groot deel van de arbeiders beter kennen dan gij en dat een deel van de arbeiders, die gij tot de uwen rekent, rood zullen stemmen. Bij de verkiezing is dat uitgekomen. Toen de eerste verkiezing volgens het algemeen kiesrecht plaats had, hebben wij heel wat meer stemmen behaald dan Vb gedeelte van het geheele aantal. Zooals bekend is, verkregen wij van de 31 zetels er 9 en werden ook de communisten door één lid vertegenwoordigd. De heer Knuttel. Wat heeft dat er nu mede te maken? De heer van Eck. Ik deel dat mede om de verhouding te laten zien en bovendien, ik gun u gaarne dien éénen zetel. Er was natuurlijk groote belangstelling, niet alleen bij ons, maar bij alle politieke partijen hoe de uitslag van de verkiezingen zou zijn na de grensuitbreiding, toen ook de vrouwen gingen medestemmen. Men heeft vooral in de kerkelijke couranten gezegd: kijk eens wat een nederlaag voor het socialisme; als het zoo doorgaat, wordt de invloed steeds minder en wij behoeven ons werkelijk niet ongerust te maken, dat de rooden tenslotte de zwarten zullen overwinnen. Mijnheer de Voorzitter. De sociaal-democraten wisten natuurlijk, dat zij door de invoering van, het vrouwenkiesrecht minder zetels zouden krijgen. De heer Heemskerk. Gij hebt er daarom om gevraagd? De heer van Eck. Ik zal u dadelijk zeggen waarom wij er om gevraagd hebben. De heer Elkerbout. Vraag het eens aan den heer Dubbelde- man. Die zeide altijd, dat hij er met meer zou terugkomen. De heer van Eck. Die heeft de wenschelijkheid van het verkrijgen van meer zetels uitgesproken. Wij wisten natuurlijk, dat wij achteruit zouden gaan. Waarom wisten wij dat? Omdat het socialisme iets nieuws is en niet ineens tot de menschen komt, maar men langzamerhand die ideeën in zich op moet nemen. De bevolking is er tegen opgezet, men kent het niet, de vrouwen zijn politiek ongeschoold en moeten eerst een leerschool doormaken, voordat zij tot de ideeën van het socialisme zullen zijn doorgedrongen. Maar wanneer men dat wil uitspelen tegen ons als een nederlaag, dan zou men hebben moeten bewijzen, dat de socialistische idee onder diezelfde soort van de bevolking, die vroeger ook aan de verkiezingen had deelgenomen, achteruit gegaan was en dat wij thans minder vat hadden op de bevolking dan voorheen. Wij zijri niet bang geweest om dat te laten bewijzen en daarom is onzerzijds ook gevraagd voor de plaatsing van afzonderlijke stembussen voor mannen en vrouwen. Dan had men eens kunnen zien of werkelijk in het algemeen het socialisme onder de Leidsche bevolking was achteruitgegaan. Zooals wij het algemeen mannenkiesrecht hebben moeten gebruiken en zullen gebruiken om het socialisme te propa- geeren, zullen wij het ook doen met het vrouwenkiesrecht. Het is wel van voldoende belang eens even na te gaan, hoe de andere partijen gevaren zijn bij de invoering van dit nieuwe verkiezingssysteem. Natuurlijk was te verwachten, dat de kerkelijke partijen aan invloed zouden vooruitgaan. Ook de vrouwen van mannen, die rood stemmen, stemden voor een deel kerkelijk. De anti- revolutionnairen hebben een normale aanwinst gehad; de Christelijk-Historischen hebben een belangrijke aanwinst van zetels gehad, ook van kiezers. Ik ben het eens met den heer Sijtsma, dat zeer vele angstige liberalen gestemd hebben op de Christelijk-Historischen, denkende op die wijze de belangen van het kapitalisme beter te behartigen dan wanneer zij stemden op liberale candidates Het getuigt niet van groote beginselvastheid, maar het is toch zoo geweest. Wat betreft de kleine liberale partijen, schijnbaar zijn zij op kracht gebleven, maar in werkelijkheid zijn zij terug gegaan van 5 tot 4 zetels, want de Economische Bond, die nu waarschijnlijk geheel van de familie wordt, is altijd eenigzins geweest van de familie van de liberalen van ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 7