MAANDAG 6 DECEMBER 1920. 617 voorstel tot instelling van »arbeiders-commissiën" en de overige socialistische voorstellen die bij den aanvang dezer vergadering zijn aangekondigd of ingekomen. Leiden heeft thans een vrij krachtige rechtsche Raads- meerderheid; deze positie geeft aan de rechtschen in den Raad en in het College van Burgemeester en Wethouders groote verantwoordelijkheid, niet alleen op financieel, maar op alle gebied van gemeentelijk bestuur; ik vertrouw dat èn de Raad, èn het College van Burgemeester en Wethouders zich die verantwoordelijkheid ten allen tijde en bij alle voorstellen en besluiten goed bewust zullen zijn, en dat ze zich niet van de wijs zullen laten brengen door de revolutionnaire Raads fractie, die, hoewel mede verantwoordelijk, die verantwoorde lijkheid steeds van zich tracht af te schuiven en die af en toe de bronnen van inkomsten wil stoppen en er steeds op uit is de uitgaven op schromelijke wijze te vermeerderen. De heer Sjjtsma. M. d. V. Ik zal mij in het geheel niet houden aan den wensch, dien gij geuit hebt, om zeer kort te wezen. De Voorzitter. Dat strekt u niet tot eer. De heer Sijtsma. Dat moet nog blijken. Men kan heel veel zeggen in weinig woorden, maar men kan ook veel woorden noodig hebben om alles te kunnen zeggen wat noodwendig gezegd meet worden. Ik meen de opmerking te moeten maken, dat wij bij algemeene beschouwingen over de begrooting niet beperkt behooren te worden zoolang wij ons bij de begrooting bepalen, wel, als allerlei andere zaken, die er niets mee te maken hebben, besproken worden. De Voorzitter. Ga nu aan den gang. Wat gij totnogtoe in het midden hebt gebracht zegt alles niets. De heer Sijtsma. Als u uw speech niet gehouden hadt, waren wij al lang aan den gang geweest. En daaraan storen wij ons toch niet! De Voorzitter. Dank u wel! De heer Sijtsma. Dan kom ik tot de algemeene beschouwingen. Er is in de secties gezegd, dat de begrooting een droevig beeld ophangt van den financieelen toestand der gemeente en dat het een schrale troost is te kunnen aanvoeren, dat het in andere gemeenten niet beter is. Vooral de ouderen in ons midden, tot wie ook ik behoor, zetten zich met weinig opgewektheid aan dezen begrootingsarbeid.'Wij hebben het geheel anders gekend, zooals u zelf weet, Mijnheer de Voor zitter, en wij zien aankomen, dat elke poging om evenredigheid te brengen in de ontvangsten en uitgaven een ijdele poging zal zijn en dat wij dikwijls uitgaven, welke wij gaarne zouden voteereri, niet zullen kunnen toestaan, omdat de middelen ervoor niet aanwezig zijn. Daarom geloof ik en ik wil dat maar dadelijk zeggen, dat wij de loonvoorstellen, welke dooi den heer van Stralen zijn ingediend en welke ik in navolging van den heer de Lange St.-Nikolaasvoorstellen zou willen noemen, niet moeten aannemen. Het zijn voorstellen, die als paradepaarden moeten dienen, want de voorsteller weet zelf wel, dat zij toch niet worden aangenomen. Al gunnen wij den ambtenaren en werklieden de verhooging even goed als hij, met het oog op de gemeentefmanciën zullen wij ze. moeten verwerpen. De heer van Stralen zal dat zelf ook wel begrepen hebben; hij zal gedacht hebben: ik kan dat gemakkelijk voorstellen, want ik draag de verantwoordelijk heid niet en het komt er toch niet. Maar ook zonder de groote kosten in aanmerking te nemen, welke deze voorstellen zouden meebrengen, is de toestand niet rooskleurig en blijft de toekomst voor ons angstwekkend. Toen het belastingper centage B a 4 was en gij, Mijnheer de Voorzitter, verklaardet het was in 1903 of 1904 dat een Christengezin van f 9.per week kon rondkomen De heer Dubbei.deman. Heeft de heer Pera dat wel eens gezegd De heer Sijtsma. Dat heeft de heer Pera wel eens gezegd en toentertijd hebben mijn partijgenooten en ik pogingen aangewend om de loonen verhoogd te krijgen en gelukkig met eenig succes. Ik geloof als nawerking daarvan heet ik nog altijd duur voor de gemeente. Toen de verkiezingen dezen zomer achter den rug waren en ik aan den Burgemeester, dien wij hier helaas missen, kon mededeelen, dat de heer van der Pot gekozen was, hoorde ik uit diens mond: dat verheugt mij en ik hoop dat ook u herkozen is, dan nemen wij dien duren Sijtsma maar op den koop toe! De heer de Lange. Zing nu uw eigen lof niet! De heer Sijtsma. Neen, dat is geen lof zingen, dat is een gesprek weergeven. Dat verwijt, in deze aardigheid van den Burgemeester opgesloten, is nu onbillijk, maar was toen ook al onbillijk, want toen was de toestand van de gemeente-ambte naren en gemeentewerklieden zoo, dat zij noodig meer loon moesten hebben. Wanneer wij in die dagen de ambtenaren en werklieden nog slechter beloond hadden, dan zou het verschil tusschen hun tegenwoordig en hun vroeger loon nog grooter geweest zijn; dan zouden de kosten nog hooger geloopen zijn, dan zouden wij nog meer daarvoor hebben moeten voteereri. De toestand der gemeente zou dan misschien nog minder roos kleurig zijn dan tegenwoordig het geval is. Evenzeer is ongegrond het verwijt, dat men thans in de kringen der burgerij wel eens tot Burgemeester en Wethouders en den ltaad gericht heeft en dat men misschien nog wel eens maakt, dat wij de gemeentebedrijven ingevoerd hebben in dien goeden tijd. De gemeentebedrijven hebben wij ingevoerd met de bedoeling niet alleen om den gemeentenaren te dienen maar tevens om ook de gemeente een zoet winstje te bezorgen. Dat die winst er nu niet is, is niet de schuld van Burgemeester en Wet houders of van den toenmaligen Raad, maar het is de schuld van geheel andere omstandigheden. Het zou met de gemeente fmanciën nooit zoo slecht gegaan zijn, wanneer de oorlog de maatschappij niet ontwricht had, en dat kon niemand onzer voorzien, veel minder zijn verschrikkelijke gevolgen. Het is dus niet billijk aan het vroegere gemeentebestuur te verwijten, dat het de gemeentebedrijven ingevoerd heeft, die thans ons budget bezwaren. Dit zou men misschien alleen kunnen doen met betrekking tot de gemeentelijke vuilverbranding. De vuilverbranding is altijd een zeer moeilijke zaak geweest en men heeft indertijd ernstig overwogen of men daartoe zou moéten overgaan. Het werd geacht te zijn in het belang van den gezondheidstoestand der gemeente, maar afgezien daarvan ware het beter geweest, indien wij de vuilverbranding niet ingevoerd hadden. Maar die zaak ligt er nu eenmaal toe en wij kunnen er niets meer aan doen. In elk geval is het met de beste bedoelingen geschied. Wij hebben dus geen reden dm elkander verwijten te doen, maar wij hebben wel reden bij alle fracties in den Raad aan te dringen op eerlijke samenwerking, teneinde zooveel mogelijk met elkander te overwinnen de groote moeilijkheden, welke de financieele toestand der gemeente ons brengt. De leider der S. D. A.P. heeft in een moeilijk tijdsgewricht dit gevleugeld woord in het parlement gesproken de nationale gedachte moet de nationale geschillen overheerschen. Dat heeft toen grooten indruk gemaakt. In denzelfden geest zouden wij kunnen zeggen: wij moeten allen fractiegeest en allen partij geest achteraf zetten en eendrachtelijk samenwerken om zooveel mogelijk de gemeentebelangen te bevorderen en de moeilijk heden waarvoor wij staan het hoofd te kunnen bieden. Wanneer ik dezen wensch uitspreek, dan denk ik dadelijk aan den heer Knuttel. Die zal vermoedelijk er geen oogenblik aan denken om daaraan gevolg te geven. De heer Knuttel, die de kapitalistische maatschappij zoo spoedig mogelijk weg wil hebben, zal natuurlijk niet met ons willen samenwerken om den gemeentelijken toestand gezond te maken, zoodat wij weder in redelijke omstandigheden kunnen leven. Zijn begeerte is immers om deze maatschappij zoo spoedig mogelijk te gronde te richten en hij kan dus niet medewerken aan hervormend werk. Verder, gezien het klassestandpunt, waarop hier de S. D. A. P. zich stelt, meen ik dat wij in haar in deze ook niet veel vertrouwen mogen stellèn. In de afdeelingen is door een lid dier fractie gewezen op de tegenstelling tusschen de socialisten en de burgerlijke partijenlaatstgenoemde willen de kapitalistische maatschappij instandhouden en de socialisten niet. Uit deze tegenstelling trok dat lid de consequentie: wij willen geen Wethouderszetel voor onze rekening nemen. Misschien ligt het aan mij, maar ik heb nog niet begrepen, wanneer die consequentie hier getrokken moet worden, waarom de socialisten in andere plaatsen, waar ook geen socialistische Raadsmeerderheid is, wel Wethouderszetels aanvaarden. Zoo is die uitspraak in al haar consequenties ook weer inconsequent. En als men geen verantwoordelijkheid op zich wil nemen en daarom geen Wethouderszetels wil aanvaarden, mag men dan in de vaste commissies wel zetels voor zijn rekening nemen? In dit opzicht is de heer Knuttel in ieder geval veel consequenter. Men weet wat men in dit opzicht aan hem heeft. Uit het voorstel van den heer van Eek om voor de be- d rij ven en gemeentediensten een commissie van advies, be staande uit ambtenaren en arbeiders, in te stellen, blijkt, dat de heeren niet consequent op hun socialistisch, anti-kapitalis tisch standpunt blijven staan; dat voorstel is eigenlijk een vrijzinnig-democratisch voorstel, een poging om den klassenstrijd te temperen. Ik had het ook kunnen doen, en had het misschien al lang gedaan, als ik er veel heil van had verwachtik zal er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5