616 MAANDAG 6 DECEMBER 1920. een ander stadium verkeerde dan hel plan, dat thans aan de orde is. Wat betreft het plan van »Eensgezindheid" was toen de aanbesteding gehouden en het ging om de vraag, of de gunning zou plaats hebben tegen de laagste inschrijving. Toen heeft de Raad gezegd: neen, laten wij het niet doen; als wij op ditoogenblik de aanbesteding nog eens moesten houden, dan was er redelijke kans op een lagere inschrijving geweest. Hier zijn wij in het stadium pas dat er een begrooting gemaakt is van de kosten van deze woningen en zulk een begrooting kan over eenige maanden blijken niet geheel m'eer in overeenstemming te zijn met de werkelijkheid. Daarom meen ik, dat er geene enkele reden behoeft te bestaan waarom op dit oogenblik de afdoening van dit plan vertraagd zou moeten worden. Te zijner tijd zal de aanbesteding komen en dan zal naar ik hoop deze zeer hooge raming blijken te zijn boven de kosten, waarvoor wij het plan inderdaad kunnen uitvoeren. Daarmede houdt verband hetgeen ik antwoorden moet op hetgeen de heer Heemskerk in de tweede plaats gezegd heeft, namelijk over de hooge huren, welke voor deze woningen gevraagd zullen worden. üp het oogenblik is de post »huren" op de begrooting niets anders dan een stelpost. Het zijn de huren, welke opgebracht zouden moeten worden wanneer de woningen precies voor het hier genoemd bedrag gebouwd werden. Dan zouden, overeen komstig de eischen, die het Rijk stelt ten aanzien van de huurdekking, deze huren van deze ^oningen gevraagd moeten worden. Het is op dit oogenblik echter nog niet de tijd om ons af te vragen, of dit de huren zijn welke ook werkelijk voor deze woningen gevraagd kunnen worden. Dat zou overbodig werk zijn. Het oogenblik daartoe is gekomen, wanneer de aanbesteding ons een blik geeft op de juiste kosten, welke het stichten dezer woningen tenslotte zal medebrengen. Dan hebben wij ons af te vragen het advies van de Woningbouwvereeniging zal daarbij natuurlijk gewicht in de schaal leggen als die woningen voor die som gebouwd worden en die huur moeten opbrengen, is dat dan een huur, welke redelijkerwijs kan worden gevraagd. Dan pas is het tijdstip aangebroken om die vraag te overwegen. Valt de inschrijving mee, dan kan het zijn, dat ook de huurprijzen meevallen. Ons thans in die vraag te verdiepen zou monniken werk zijn. De overwegingen van den heer Heemskerk behoeven ons niet te weerhouden van het geven van de sanctie van den Raad aan dit voorstel, waardoor het voortgang zal kunnen hebben en naar Gedeputeerde Staten en den Minister gezonden zal kunnen worden. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. VII. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1921. (Zie Ing. St. No. 324.) Bij de algemeene beschouwingen komen tevens in behandeling de voorstellen ingediend door de heeren van Eek, van Stralen, Dubbeldeman en de la Rie. De Voorzitter. Alvorens de algemeene beschouwingen te openen, wensch ik een verzoek te doen. Blijkens het afdeelingsverslag zijn in twee sectiën klachten geuit over de hooge kosten van het stenografisch verslag en nu zullen wij zeer het voordeel van de gemeente kunnen bevorderen door de redevoeringen zooveel mogelijk te beperken. De bedoeling is niet de uiting van gedachten af te snijden daarvan is geen sprake maar iedereen weet, dat de redevoeringen soms toch noodeloos kunnen worden verlengd. Vooral het vallen in herhalingen maakt de lengte een kolossaal stuk grooter. Ik zou daarom aan de leden het beleefd verzoek willen doen de lange redevoeringen zooveel mogelijk te beperken en niet twee keer hetzelfde te berde te brengen, zoodat wij den tijd, dat wij samen moeten zijn, bekorten en tegelijk het belang van de gemeente behartigen. Ik kan toch vrijuit uitspreken, dat in hoofdzaak in dezen Raad twee richtingen tegenover elkander staan, en nu kan iedere richting zich uitspreken en verklaren, maar dat er ooit sprake van zou kunnen zijn, dat die twee richtingen zich met elkander verzoenden, dat is wel uitgesloten. Men kan het gewenscht achten, dat iedereen zijn gedachten uitspreekt en dat wordt ook hoegenaamd niet verhinderd, maar, als dan die gedachten zijn uitgesproken, is er hoegenaamd geen voordeel in gelegen de redevoeringen onnoodig te rekken. Ik open thans de algemeene beschouwingen en geef het woord aan den heer de Lange. De heer Sijtsma. M. d. V. Wanneer heeft de heer de Lange het woord gevraagd? De Voorzitter. Moet ik daarvan ook al rekenschap geven Hij heelt het .woord gevraagd, voordat iemand zich had laten inschrijven. De heer Sijtsma. Als men er een gewoonte van maakt tevoren naar den Voorzitter te gaan om het woord te vragen, dan komt een bescheiden man altijd achteraan. De Voorzitter. Ik geef het woord aan den heer de Lange, die het 't eerst gevraagd heeft. Als de heer Sijtsma straks het woord wil voeren, zal ik hem daartoe als tweede in de gelegenheid stellen. De heer de Lange. M. d. V. Ik zou haast beginnen met excuses aan te bieden aan den heer Sijtsma, dat ik hem vóór geweest ben, maar ik zal het toch niet doen omdat er geen reden voor is. Mijnheer de Voorzitter. Ik kan wel begrijpen, dat Burge meester en Wethouders aan het slot der memorie van antwoord met eenige voldoening zeggen, dat het hen verheugt, dat het onderzoek der begrooting aanleiding geeft tot de gevolgtrekking dat er in die begrooting geen overbodige uitgaven zijn aan te wijzen. De heer Knuttel. Dat is een misverstand. De heer de Lange. Die voldoening is, wat mij betreft, Burgemeester en Wethouders gaarne gegund, ook met deze bedoeling, dat deze ontwerp-begrooting in het algemeen blijken geeft van met bedachtzaamheid te zijn opgesteld. Een bedacht zaamheid, die bijzonder in deze tijden voor het geheele gemeentebeleid ten zeerste noodig is, nu onder anderen de financieele toestand »de grootste zorg" vereischt. Met een grooten schuldenlast en een zoo hoog mogelijk opgevoerde plaatselijke directe belasting vereischt het bestuur der gemeente natuurlijk niet alleen bij het opmaken der begrooting, maar het geheele jaar door de grootste behoed zaamheid en ik kan verklaren, dat ik vooral in de laatste maanden die behoedzaamheid zich bij het College van Burge meester en Wethouders meer en meer in de goede richting zie bestendigen. Om weer geheel in de goede richting te komen op financieel gebied zal er met de grootste energie naar gestreefd moeten worden dat de nadeelige saldo's van alle gemeentebedrijven zoo spoedig mogelijk verdwijnen, en dat alle crisis-uitgaven, ook die voor het tijdelijk levensmiddelenbedrijf, ophouden. De gemeentebedrijven moeten zich zelf bedruipen ze mogen geen tekorten opleveren die op de belastingplichtigen moeten worden verhaald; dien eisch moeten we handhaven, die toe stand moet weder binnen korten tijd worden bereikt. Het Gemeentepersoneel van den hoogste tot den laagste moet zich onder de aanvurende en toewijdende leiding van Burgemeester en Wethouders zóó geven voor de ver vulling van zijn taak, dat de heer de Miranda van het Leidsche gemeentepersoneel niet zou kunnen zeggen »Men conserveert zich zooveel mogelijk." Als het met het personeel en de bedrijven zoo gaat, dan mogen we onder Hoogeren zegen verwachten, dat we door de grootste moeilijkheden heen komen. Het belastbaar inkomen steeg dit jaar tot 2672 millioen; het was 7l/2 millioen hooger dan in 1919 en we hebben het aan dit accres te danken dat bet heffingspercentage slechts 10% hooger behoefde gesteld te worden dan het vorige jaar. Ik vermoed dat we nu echter wel den hoogsten stand van het gemeentelijk inkomen zullen bereikt hebben en dat, wanneer er nog weer middelen noodig zijn, die niet verwacht mogen worden van den hoofdelijken omslag, maar gezocht zullen moeten worden uit de nieuwe belastingbronnen die, door de in behandeling zijnde wijzigingen in de Gemeentewet, er zullen komen. Zelfs bij de grootste zuinigheid, die ik mede wensch te bevorderen, zullen we toch wel uit de nieuwe belasting bronnen moeten putten. De uitvoering der nieuwe schoolwet zal, vrees ik, meer uitgaven vorderen, dan uitgaven besparen; de nieuwe genees kundige dienst zal behoorlijk geld kosten. De arbeiderswoningbouw door de Woningbouwvereenigingen met steun van Rijk en gemeente, waarvoor nu reeds alleen uit de gemeentekas per jaar aan huur bijdragen is toegezegd ruim f 64000.moet den noodigen voortgang hebben, al hoop ik dat, nu het Gemeentebestuur maar doorgaat om, naar mijn oordeel door gebrek aan goed beleid op dit punt, zijn buurbijdrage ongelimiteerd te verleerien, het Rijk die bijdragen zal inperken. Over salarissen en loonen zal ik nu niet spreken; wanneer straks de daarmede in verband staande Sinterklaas-voorstellen van den heer van Stralen in behandeling komen, zal daartoe overvloed van gelegenheid zijn. Evenmin wensch ik op dit oogenblik te spreken over het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 4