626
MAANDAG.6 DECEMBER 1920.
zeiven beschouwen als drankbestrijders. Er is in dit opzicht
noodig voorlichting van het publiek en opleiding van het
jonge geslacht om tot betere toestanden en tot ingrijpende
maatregelen te komen. Wij zullen hier ook mettertijd, wanneer
het wetsontwerp op de Plaatselijke Keuze mocht worden
aangenomen, voor de vraag gesteld worden of het wenschelijk
is, dat ook in Leiden krachtige maatregelen tegen drank
gebruik worden genomen. Ik heb reeds gezegd, bij de be
spreking van het tapverbod, dat wettelijke maatregelen niet
baten als ze niet gedragen worden door de overtuiging der
groote massa van de bevolking. Het zal tot niets of weinig
leiden, als een overheidsmaatregel alleen wordt genomen door
een goedwillig college en practisch de oplegging der vrijheids
beperking geen weerklank vindt bij de groote massa. Daarom
is het gewenscht, dat van overheidswege de drankbestrijding
krachtig wordt gesteund, omdat deze voortkomt uit het min-
gegoede gedeelte der bevolking, dat zich daarvoor wel moeite
en tijd geeft, maar niet beschikt over de noodige middelen om
de noodige propaganda te maken en zoodoende de grondslagen
worden gelegd voor forschere maatregelen van overheidswege.
Ik zal er met meer over zeggen, omdat de drankbestrijders
zeiven niet om een hooger subsidie hebben gevraagd.
Tenslotte kom ik tot en dat is het laatste onderwerp
dat ik zal behandelen het instellen van arbeiderscommis
sies. In het kapitalisme heeft altijd bij de groote massa der
arbeiders weinig lust tot werken bestaan. Slechte loonen,
onvoldoende werklokalen, het feit, dat arbeiders als onmondige
kinderen werden beschouwd enz. maakten dat de inspanning,
voorzoover die door de hongerzweep niet kon worden afge
dwongen, niet altijd even groot was» en de toenemende
weerzin tegen het kapitalisme versterkte nog die gezindheid.
Ik geloof, dat vrijwel algemeen erkend wordt, dat het feit,
dat de arbeiders in steeds grootere massa er voor bedanken
om zich krachtig in te spannen voor de winst der kapitalisten, een
van de oorzaken is waaronder de productie in hooge mate lijdt.
De Voorzitter. Mag ik u even het volgende opmerken?
Het is toch de bedoeling om thans de zaak toe te lichten,
terwijl Burgemeester en Wethouders voorstellen haar in hun
handen te stellen om praeadvies uit te brengen? Ik zou liefst
willen voorkomen, dat de zaak heden in discussie kwam,
want dat kan later gebeuren, als het praeadvies is uitge
bracht; men zal dan het voor en tegen in het midden kunnen
brengen.
De heer van Eck. Ik zal zoo kort mogelijk zijn, maar ik
geef u de verzekering, dat dit onderwerp een onverbrekelijk
deel van de algemeene beschouwingen uitmaakt. Het zou
dunkt mij niet goed zijn dit debat af te snijden.
De Voorzitter. Per 'slot van rekening laat ik u aan het
woord, dat begrijpt gij, maar omdat er een praeadvies zal
worden uitgebracht, komt de zaak vanzelf weer aan de orde.
De heer van Eck. M. d. V. Ik zal zooveel mogelijk aan uw
wensch tegemoet komen en mijn voorstel zeer kort toelichten.
Het voorstel zou de meeste kans hebben om in deze vergadering
aangenomen te worden, wanneer ik betoogde, dat het bedoelde
om verbetering in de productie te brengen.
Als zoodanig is het voorstel niet door ons ingediend, want
wij meenen dat zulks in het kapitalisme toch geen zin heeft.
Als er veel goederen geproduceerd worden, kan dat misschien
toevallig aan de arbeidersklasse ten goede komen, maar zeker
heid bestaat absoluut niet. Wat zien wij nu wat betreft de
textielgoederen Als er te veel textielgoederen vervaardigd
geworden zijn, dan worden de fabrieken stopgezet.
Dus wat heeft men er aan, dat de arbeiders in die fabrieken
hard gewerkt hebben De groote massa heeft ten slotte
daarmede niets te maken en er is dus geen reden om mede
te werken aan den opbouw van het kapitalisme.
Maar wat is dan wel onze bedoeling? Onze bedoeling is in
de eerste plaats om aan te wijzen de richting, waarin de
maatschappelijke ontwikkeling zal moeten gaan, namelijk het
toekennen van medezeggenschap aan de werkers bij het beheer
der gemeenschappelijke productie.
Het eerste doel van de indiening van dit voorstel is dus
om te laten zien in welk opzicht wij practisch moeten sturen.
In de tweede plaats is het doel te pogen in te gaan tegen
de demoralisatie van het kapitalisme.
Al geef ik toe, dat de arbeid meer en meer beschouwd wordt
als een last, al staan wij daartegenover in het algemeen
machteloos en al zijn wij niet bereid pogingen te steunen,
welke in dit opzicht verandering brengen, aan den anderen
kant meenen wij dat de werkers en de menschen in het
algemeen gedemoraliseerd worden als zij inderdaad den arbeid
opvatten als een vloek en een last. Wij wenschen dus, dat
het personeel, doordat het ook invloed krijgt op den gang
van zaken, belang gaat stellen in den arbeid en dat daardoor
de liefde tot den arbeid weder wordt opgewekt, onafhankelijk
van de resultaten, die dat in het kapitalistische productie
proces heeft.
Wij meenen, dat aldus opvoedend gewerkt zal worden op
het personeel, dat het personeel opgevoed zal worden voor
een toekomst,^ waarin de leiding voor een groot deel in zijn
handen gesteld zal worden.
Het voorstel is dus aan den eenen kant niet utopistisch.
Het kan direct ingevoerd worden, want alles blijft zooals het
thans is. De chefs kunnen blijven; zij zullen zich wat meer
kneedbaar moeten toonen en het zal voor hen misschien wat
moeilijker zijn; het is ook mogelijk, dat hier en daar andere
chefs moeten komen, maar de bedrijven kunnen blijven
werken zooals totnogtoe. Alleen wordt aan het personeel een
adviseerende bevoegdheid gegeven en ook het recht zich in
het belang van die adviseerende bevoegdheid volkomen op de
hoogte te stellen van de wijze' van werken.
De heer Sijtsma vraagt: zijn die chefs in uw systeem dan
geen personeel Zeker, zijn zij dat en zij kunnen ook mede
stemmen.
Verder ik weet dat ik de aanneming van dit voorstel
daarmede niet bevorder, maar ik moet het toch zeggen is
dit voorstel revolutionnair, omdat de begeerte, welke daardoor
bij de arbeiders is opgewekt, hen zal drijven tot den strijd
voor volledige medezeggenschap. Het is dus een bescheiden
stap in de richting van het gemeenschapsbedrijf waarin de
werkers invloed zullen uitoefenen op den gang van zaken.
Wanneer in dezen tijd den arbeiders bepaalde rechten
toegekend worden, dan zullen zij die rechten ook trachten te
gebruiken in het belang hunner klasse, in het belang van het
proletariaat. En mochten in den eersten tijd misschien menschen
gekozen worden die er een andere opvatting van hebben,
dan zouden de werkers wel zorgen dat die zoo spoedig mogelijk
door anderen vervangen worden.
Mijnheer de Voorzitter. Ik heb namens mijn fractie heizelfde
voorstel ook gedaan voor de politie en ik moet daarover een
enkel woord zeggen, omdat de politie in een geheel andere
positie verkeert dan het personeel van de bedrijven. Onze
verhouding tot de politie is altijd een zeer moeilijke geweest
en zal ook een moeilijke blijven. Wij beschouwen den burger
lijken staat als een klassestaat, die natuurlijk ook wel in
bepaalde gevallen voor de belangen der groote massa opkomt,
maar die doet wat de gemeente in het klein doet, namelijk
opkomen in het algemeen voor het belang der kapitalisten.
Het spreekt vanzelf, dat nu en dan conflicten zullen uitbreken
tusschen de politie en degenen, die dien klassestaat bestrijden,
maar waar het eenigszins kan, wenschen wij buitensporig
heden zooveel mogelijk te vermijden en wij meenen, dat die
vermeden worden door ook invloed toe te kennen aan het
politiecorps op het algemeen politiebeleid. Ik hoorde dezer
dagen, dat de opheffing van het optochtverbod te Amsterdam
men weet, dat men daar veel vrijgeviger is dan hier, omdat
men daar zonder vergunning te vragen de straat op mag
gaan is totstandgekomen op voorstel van de politie zelve.
Nu heb ik slechts met enkele menschen van het politie
personeel gewerkt, maar ik geef u de verzekering, dat mijn
ervaring als Burgemeester is geweest, dat het goed is om
overleg te plegen met de politie, omdat men daardoor dikwijls
veel beter op de hoogte komt van den geest, welke onder de
bevolking heerscht, en omdat de politie-agenten, juist omdat
zij dichter bij de bevolking staan, dikwijls veel beter weten
hoe onder de gegeven omstandigheden moet gehandeld worden
dan een of andere chef. Er komt bij, dat de politie herhaal
delijk zeer gevaarlijk werk moet verrichten en het niet aangaat
al die maatregelen buiten hen om te nemen, maar dat zij
in de gelegenheid moeten worden gesteld zich daarover uit
te spreken. Is het in strijd met de wet? Ik geloof het niet,
maar het spreekt van zelf, dat de tegenstanders ervan zich
op de wet beroepen. Er staat in de wet, dat de Burgemeester
de ambtsinstructie vaststelt, maar aan de bevoegdheid .van
den Burgemeester om over de politie te beschikken en'over
de te nemen maatregelen te beslissen wordt niet geraakt, er
wordt slechts aan het personeel in zijn geheel een adviseerende
stem gegeven. Trouwens, in den Haag heeft men bij gemeente
verordening een commissie van advies ingevoerd bij straffen
en ik geloof, dat in elk geval de wetsbepaling zelve zich er
niet tegen verzet, dat een dergelijke maatregel voor de politie
wordt genomen.
Ik kom nu tot het einde van mijn rede. Tenslotte iets over de
verantwoordelijkheid, welke van ons altijd wordt geëischt.
De Voorzitter. Mag ik er tusschen in vragen of uw voor
stel wordt ondersteund?
Het voorstel van den heer van Eck wordt voldoende onder
steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Ik stel voor het voorstel in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies.
Wordt aldus besloten.