622
MAANDAG 6 DECEMBER 1920.
aanzien, dat zij gelijk zouden stemmen. Er gonsde een woord
door de Raadszaal en dat woord nam zijn oorsprong op de
plaats waar de heer van der Lip zit; ik hoorde hem zeggen:
anonymi! Ja, terecht, wij zijn anonymi! wij zitten hier niet,
omdat wij zoo welsprekend zijn of zooveel beter de zaken
kennen dan de leden van de overzijde of de andere Leidenaars.
maar omdat wij weergeven hetgeen leeft in en gewenscht
wordt door de groote massa der bevolking. Zaten hier toevallig
deze 7 menschen niet, dan zouden er 7 anderen zitten en
zouden de dames en heeren dezelfde klanken hooren, welke
zij thans van ons hooren. Wij zijn vertrouwensmannen van
het proletariaat en in dat opzicht vermogen wij wat, maar
zoodra wij dat niet meer zijn een Wethouder kan dat niet
wezen staan wij volkomen gelijk met de burgerlijke elementen
en moeten wij meevaren in het burgerlijke schuitje.
Ik kom thans tot de opmerking, welke, naar ik meen,
gemaakt werd dooi den heer van der Lip: hoe komt het,
vroeg deze, dat gij wel zitting neemt in de Raadscommissies
en niet in het College van Burgemeester en Wethouders
Omdat onze leden der commissiën totnogtoe in staat geweest
zijn in die commissiën hun verband met de sociaal-democratie
te handhaven. Zij hebben zich niet op het standpunt gesteld,
dat de burgerlijke partijen gaarne zouden willen dat zij
innamen en dat formeel door de Gemeentewet geëischt wordt,
namelijk dat onze menschen met de andere commissieleden
te zamen beheeren die verschillende instellingen.
Zij hebben daar gezegdwij zitten hier als vertegenwoordigers
van het proletariaat en wij beschouwen het beheer van die
zaken, waarvoor wij als commissieleden zijn aangewezen, als
een onderdeel van de sociaal-democratische gemeentepolitiek.
Zij komen dus niet in de eerste plaats op voor de toevallige
belangen van de instelling, die de commissie heeft te beheeren,
maar het beheer trachten zij ondergeschikt te maken aan het
algemeen belang, zooals de socialisten dat opvatten. Zij zitten
daar dus, om het populair uit te drukken, als controleurs
namens het proletariaat. Een controleur zou in het College
van Burgemeester en Wethouders niet lang door zijne collega's
met rust gelaten worden. Er zou tot hem vriendelijk gezegd
worden: wij hebben ons vergist; wil zoo vriendelijk zijn zoo
spoedig mogelijk op te staan.
Nu wordt ons steeds verweten, dat wij de politiek in den
Raad brengen. Zij, die dit zeggen, hebben eigenlijk van de
sociaal-democratie nooit iets begrepen, want wij doen niets
anders. Daarvoor zijn wij hier. Wij zijn in den Raad gekomen
om de Raadsleden te trachten te overtuigen van het goede
der sociaal-democratische opvattingen en om, wanneer blijkt
dat wij hier geen gehoor krijgen, aan de buitenwereld te laten
zien dat de zaken hier in een verkeerde richting gedreven worden.
Maar de heeren doen tenslotte niets anders. Zij beweren
wel dat zij het niet doen, maar hun uitgangspunt is het
bestaande, het kapitalisme; daarover behoeven zij niet te
praten, want het gansche gemeentebestuur werkt in die
richting, is er geheel op ingericht. Als zij er niet over spreken,
dan lijkt het net alsof zij geen politiek voeren, maar zij voeren
de kapitalistische politiek.
Men kan deze vraag stellenzouden de sociaal-democraten
dan nooit bereid zijn om zitting te nemen in een College
van Burgemeester en Wethouders vóórdat de meerderheid
van den Raad uit sociaal-democraten bestaat?
In het algemeen zeg ik op deze vraag: ja. In het algemeen
geloof ik niet, dat het mogelijk is dat menschen, die op
dergelijk verschillend standpunt staan, samen in een college
zitting gaan nemen.
Maar er is toch een mogelijkheid en die is deze.
Het kan voorkomen dat, terwijl de Raad nog in meerder
heid is samengesteld uit anti-socialistische elementen, tot de
meerderheid toch de overtuiging is doorgedrongen, dat de
zaken niet voortgezet kunnen worden zooals totnogtoe het
geval was, dat namelijk de zaken spaak loopen en dan zou het
kunnen zijn, dat er dus een meerderheid aanwezig was in
den Raad, die een. College van Burgemeester en Wethouders
zou vormen waarin de sociaal-democraten de leiding zouden
kunnen nemen. Dat wil zeggen, wanneer dus het College van
Burgemeester en Wethouders, steunende op een meerderheid
in den Raad, in staat zou zijn maatregelen te nemen, welke
liggen in de richting van het socialisme. Maar dan zouden
wij niet tevreden zijn met eenvoudig voor te stellen enkele
maatregelen, welke een kleine verbetering zouden aanbrengen,
maar dan zou duidelijk aan het proletariaat moeten blijken,
dat nu een gemeentebestuur regeerde, dat van plan was de
noodige hervormingsmaatregelen te nemen, welke in de
richting van het socialisme zouden gaan, om zoodoende een
einde te maken aan het kapitalisme.
Ik wil een enkel voorbeeld noemen: distributie van
woningen
De heer Knuttel. Daar is uw partij tegen
De heer van Eckalle belastingen laten betalen door
de gegoeden, algemeene levensmiddelenvoorziening van over
heidswege, en dergelijke maatregelen. Of dat mogelijk zal
zijn, hangt natuurlijk af van den toestand van het gansche
land en ook van de onderlinge verhoudingen in de arbeiders
wereld. Het spreekt van zelf, dat, als de arbeiders daaromtrent
niet eensgezind zouden zijn, het niet mogelijk zou wezen. Er
is geen sprake van, dat zoo iets zou gebeuren, indien de
Christelijke arbeidersatgevaardigden hetzelfde standpunt bleven
innemen als waarop zij thans staan. Hier in Leiden zijn zij
eenvoudig de dienaren van het kapitalisme. Eenige zelfstan
dige kracht gaat er van hen niet uit, noch bij de vaststelling
van de loonen van het overheidspersoneel, noch bij de be
vordering van de volkshuisvesting, noch bij de verbetering
van het belastingstelsel, noch bij het verleenen van toeslagen
op de brandstoffenprijzen, noch bij de vaststelling van de
gasprijzen. Er is niets van te bemerken, dat zij medeleven
met het proletariaat en met kracht opkomen voor de belangen
van het proletariaat. In dit opzicht wil ik op een typeerend
voorbeeld wijzen van eenigen tijd geleden. Ik heb het oog op
de houding, aangenomen door den heer Heemskerk, die dan
nog een van de meest vooruitstrevende leden der rechterzijde
is, toen hier opnieuw het traktement van den Burgemeester
moest worden vastgesteld. Ik laat den persoon van den
Burgemeester er buiten.
De heer Heemskerk. Dat heb ik gedaan.
De heer van Eck. Dat doe ik ook.
De heer Heemskerk. Dat hebt gij niet gedaan. Ik zal het
bewijzen.
De heer van Eck. Daartegen protesteer ik. Ik heb volle
waardeering voor de groote werkkracht van dezen Burge
meester en ik heb zijn persoon er buiten gelaten.
Meerdere stemmen. Ja, dat is waar
De heer van Eck. De heer Heemskerk heeft gezegd, dat
de Burgemeester 12.000 salaris moest hebbenƒ8000 was
te weinig om den maatschappelijken stand, welken hij moet
voeren. Met 14 tegen 13 stemmen is zijn voorstel aangenomen
en ook de heeren Bisschop en Schoneveld stemden vóór. Dat
is voor een arbeidersafgevaardigde dan toch een standpunt,
dat niet door den beugel kan. Wij zijn er steeds op uit om
op te komen voor het recht van alle menschen op een be
hoorlijk loon en op een behoorlijk leven. Maar wanneer de
heer Heemskerk zegt, dat 8000 niet voldoende is, omdat
de Burgemeester een anderen stand moet voeren, en tracht
het prestige en het ontzag van den Burgemeester te zoeken,
niet in toewijding, ijver, bekwaamheid en zelfopoffering, maar
in de eerste plaats in de vraag of hij ook een grooten stand
kan voeren, dan is dat zoozeer in strijd met de opvattingen,
welke ook wel zullen leven in de kringen, waarin de heer
Heemskerk zich beweegt, dat ik moet zeggen: wanneer de
sfeer van den Raad een dergelijken nadeeligen en demorali
seerenden invloed uitoefent op de menschen, wier plicht het
is op te komen voor de belangen van een belangrijk deel der
bevolking, dan is het ons onmogelijk met dergelijke menschen
samen te werken. Eerst moeten die radicaal veranderen of
moeten anderen in hun plaats komen, eer het mogelijk is om
in dit opzicht van eenige samenwerking te spreken.
Met het oog op de verkiezingen zijn wij in de arbeiders
buurten op huisbezoek gegaan, huis aan huis; niemand is
daarbij overgeslagen; en toen hebben wij bemerkt, dat er
vrijwel algemeen ontevredenheid bestond over het optreden
in den Raad van de Christelijke arbeidersraadsleden.
Wij hebben een enkelen keer ondervonden, dat men de
deur voor ons dicht wierp; dat was zeer zeldzaam. Dan
zeiden wijdaar woont een KatholiekKatholieken wilden
niet met ons praten. En als het waren arbeiders, die stonden
op het standpunt van de kerkelijke partijen, dan kwamen zij
met de schuchtere tegenwerping dat hunne menschen toch
ook wel wat goeds dedenze deden het wel niet zoo forsch
als de sociaal-democraten, maar ze deden toch wel iets, al
was het niet veel.
Dit is dus de indruk, dien feitelijk deze arbeidersafgevaar
digden maken op hen, die hun hunne belangen hebben toe
vertrouwd en die in de eerste plaats er voor gezorgd hebben
dat de heeren in de Raadszaal een zetel innemen.
Naar mijne meening gaat het kapitalisme failliet en in de
eerste plaats zullen de gemeenten daarvan de gevolgen onder
vinden. Hoe langer hoe minder zal de gemeente, gedeeltelijk
uit onmacht, gedeeltelijk ook uit onwil, kunnen zorgen voor
de inwilliging der billijke eischen van het proletariaat. Het
spreekt van zelf, dat wij onder die omstandigheden ook niet
geneigd zullen zijn om deel uit te maken van het gemeente
bestuur. Immers, gaat het kapitalisme naar den kelder, dan
gaan ook tevens naar den kelder degenen, die op dat oogen-